Vlieënde Hollander - SA literatuur in NederlandArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Bieg /
Confess
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Onderhoude /
Interviews
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Opiniestukke /
Essays
Rubrieke /
Columns
Kos & Wyn /
Food & Wine
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Feeste /
Festivals
Spesiale projekte /
Special projects
Slypskole /
Workshops
Opvoedkunde /
Education
Artikels /
Features
Geestelike literatuur /
Religious literature
Visueel /
Visual
Reis /
Travel
Expatliteratuur /
Expat literature
Gayliteratuur /
Gay literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Hygliteratuur /
Erotic literature
Kompetisies /
Competitions
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Schrijven als Bach — Over leven en werken van JM Coetzee*

Robert Dorsman

Tweemaal heb ik JM Coetzee ontmoet. Nou ja, ontmoet: die man ontmoet je niet, die overkomt je. De eerste keer was in Zuid-Afrika, in 1990. Ik zou voor NRC-Handelsblad Nadine Gordimer en Etienne van Heerden interviewen, en JM Coetzee. Althans, dat dacht ik. Kletsnat van de regen kwam ik samen met mijn medereizigster Coetzees kantoor binnen, op de campus van de Universiteit van Kaapstad. De deur stond op een kier. We klopten aan, duwden de deur open en keken in een verschrikt gezicht. Meteen dat afwerende gebaar en die wat hese stem: “Listen, an interview is absolutely out of the question …” Na wat onbeholpen heen en weer gepraat dropen we weer af. Dat was eens, maar nooit meer.

De tweede keer was toen de SLAA hier in Amsterdam mij vroeg hem te interviewen, voor een publiek. In een lezingenreeks over de roman. Coetzee zou een lezing geven over “The thinking novel”, en daarna zou ik tien minuten met hem mogen praten. Ik had beter moeten weten. Adriaan van Dis had wijselijk afgezegd, en doorverwezen naar mij. Tatjana Daan, toen nog bij de SLAA, belde en ik zei: “ja.” De bewuste dag brak aan. Eerst iets eten en kennismaken. Eva Cossee van uitgeverij Ambo en ik togen, met Coetzee en Dorothy Driver, zijn vriendin, naar een restaurant. Coetzee is vegetariër, hij rookt niet en hij drinkt niet. Ongemakkelijke conversatie. “Are you a journalist?” vroeg hij wantrouwend. Gelukkig herkende hij me niet van dat bezoek in 1990. “No, I am a humble translator. I translate South African literature.” “Oh, don’t be humble. Translators do important work.” Coetzee vertaalt trouwens zelf ook. (Ik zou een lezing kunnen houden over zijn uitspraak: all reading is translation, just as all translation is criticism.) Binnenkort verschijnt bij Princeton University Press een bundel met vertalingen van zijn hand van werk van Nederlandse dichters. We liepen naar Felix Meritis. Hij had me de vorige dag vanuit Texas slechts de eerste bladzij van zijn lezing toegefaxt. Ik wist niets. Ik leidde Coetzee kort in, waarbij ik prompt de naam van Peter Bergsma, zijn vertaler, die zich in het publiek bevond, vergat. Het schaamrood stond mij op de kaken. Coetzee nam het woord, brabbelde iets in onverstaanbaar Nederlands, en ging over op het Engels, weidde een half uur uit over “the thinking novel”. Dat gesprek na afloop verliep overigens zo slecht nog niet, kwantitatief dan. De tien minuten werden er bijna dertig. Coetzee schudde me bij het afscheid krachtig de hand. Zelf vond ik het een verschrikkelijke ervaring. Coetzee haat interviews, hij haat journalisten. Ik kan hem geen ongelijk geven. Vraagt een journalist hem: “Van wat voor muziek houdt u?” En Coetzee antwoordt, niet zonder humor: “Van muziek die ik nog nooit gehoord heb.” Tja.

Coetzee staat algemeen bekend als een introverte man die teruggetrokken leeft, de publieke belangstelling schuwt, in de luwte werkt aan een oeuvre dat in belang alleen maar toeneemt. Het is een godswonder dat Coetzee naar Stockholm is gereisd om er zijn dankrede uit te spreken. Wanneer Elizabeth Costello in de gelijknamige roman een belangrijke literaire prijs krijgt toegekend, verzucht ze: “I should have asked them to forget the ceremony and send the check in the mail.” Het is Coetzee ten voeten uit.

Toen de Zweedse academie op 2 oktober van dit jaar bekendmaakte dat de Nobelprijs voor literatuur aan JM Coetzee was toegekend, waren de reacties in Nederland unaniem lovend: hier was een schrijver bekroond die in zijn verontrustende boeken “morele dilemma’s opwerpt”, aldus Michaël Zeeman in de Volkskrant. T van Deel schreef in zijn recensie van Elizabeth Costello in Trouw al: “de Nobelprijs, dat is toch wel het minste”. Dat de reacties juist in Nederland zo algemeen lovend waren, is verwonderlijk. Coetzee gaat door voor een moeilijke schrijver. Tot voor kort verdwenen de oplagen van Nederlandse vertalingen van Coetzees romans in de ramsj, in weerwil van de enthousiaste recensies die ze kregen in de boekenbijlagen. Pas met Disgrace (vertaald als In ongenade) is hij in ons land een bestseller-auteur. Zijn uitgeefster brengt in snel tempo heruitgaven van Coetzees belangrijkste boeken op de markt.

In Zuid-Afrika waren de reacties trouwens heel wat minder positief. President Thabo Mbeki stuurde weliswaar minzaam felicitaties naar Coetzee, die zich overigens in 2002 in Australië had gevestigd, maar op het Internet verscheen de ene schampere reactie na de andere. Ene Colin Bower lanceerde onder de titel JM Coetzee: literary con artist and poseur zelfs een frontale aanval op de schrijver.

Wie is JM Coetzee? Weinig is bekend over zijn persoonlijke leven en Coetzee doet er alles aan om de mythe rondom zijn persoon in stand te houden. En daarin heeft hij natuurlijk gelijk. Ook schrijvers hebben recht op privacy. Als hij zijn lezers al een kijkje gunt in zijn achtergrond en zijn persoonlijke leven, dan gebeurt dat spaarzaam en meestal in de derde persoon enkelvoud. Maar wie goed zoekt vindt toch een aantal aanknopingspunten en als je het een met het ander verbindt dan kun je toch een aardig portret schetsen van deze maverick, deze buitenstaander, dit buitenbeentje in de wereldliteratuur.

De beste informatie komen we te weten uit Doubling the Point, een verzameling essays van Coetzee. Die essays zijn naar onderwerp gerangschikt en worden steeds ingeleid door een interview met samensteller David Atwell. In die interviews gaat Coetzee in op de inhoud van de stukken en doet hij uitspraken over zijn persoon, over zijn achtergrond. En soms is hij daarbij erg openhartig. Maar we moeten voorzichtig zijn: Coetzee blijft een raadsel. Kort samengevat lijkt zijn motto te zijn: all autobiography is storytelling, all writing is autobiography.

We kunnen dus wel degelijk iets te weten komen over John Maxwell Coetzee. Hij werd in 1940 in Kaapstad geboren, in een Afrikaanstalig gezin. John wil naar een Engelstalige middelbare school — zijn ouders staan hem dat toe. Vanaf de kansel krijgen ze van de predikant te horen dat ze “volksverraaiers” zijn, en de jonge Coetzee heeft ongemakkelijke dromen waarin hij wordt achtervolgd en beschuldigd. Maar zijn ouders waren geen verraders. Het strekt ze eeuwig tot eer dat zij onverschillig stonden tegenover “die volk”. Kennelijk gingen ze niet mee met de keuze van de Afrikaners om zich in Afrika te isoleren door middel van een rigide systeem van segregatie.

Johns keuze om zich — bewust of onbewust — door zijn schoolkeuze te distantiëren van wat er in Zuid-Afrika afspeelt, lijkt een ethische. Hier ligt de kern van zijn afkeer van de Afrikaners en waar zij voor staan. De jonge Coetzee is een protestantse jongen op een katholieke school, met joodse en Griekse medeleerlingen. Op die school kiest hij definitief voor het Engels als medium om zich in uit te drukken.

In Boyhood (Jongensjaren) schrijft Coetzee:

“De gedachte een Afrikaanse jongen te moeten worden, met een kaalgeschoren hoofd en zonder schoenen, doet hem rillen. Het is hetzelfde als naar de gevangenis te worden gestuurd, naar een leven zonder privacy. Hij kan niet leven zonder privacy. Als hij Afrikaans was, zou hij elke minuut van elke dag en nacht in het gezelschap van anderen moeten doorbrengen. Dat is een vooruitzicht dat hij niet kan verdragen.”

Hij beseft dat hij buiten de Afrikaner-cultuur staat die op dat moment bezig is met geweld de heersende cultuur van het land te worden. Die Afrikaner-cultuur doet hem rillen, maar met het Afrikaans lijkt hij toch nog een band te hebben, hij is er mild over, schrijft niet zonder sympathie:

“Als hij Afrikaans spreekt, lijkt alles wat het leven gecompliceerd maakt plotseling weg te vallen. Afrikaans is als een spookachtig omhulsel dat hem overal vergezelt, waar hij naar believen in kan glijden en dan meteen anders wordt, eenvoudiger, vrolijker, met een lichtere tred.”

In de beste traditie van de Afrikaner definieert, verbeeldt, construeert hij de familieboerderij als zijn plaats van herkomst, zijn oorsprong, maar hij houdt op die boerderij te bezoeken omdat het typische Afrikaner idee van “die plaas” (de boerderij) niet strookt met zijn streven “Engels” te worden.

Op 21-jarige leeftijd vertrekt Coetzee naar Groot-Brittannië, waar hij iets met computers doet. Dan vertrekt hij naar de Verenigde Staten, in Texas gaat hij literatuurwetenschap studeren. Hij raakt betrokken bij een demonstratie tegen de oorlog in Vietnam, waardoor zijn visum niet wordt verlengd. Hij besluit terug te keren naar Kaapstad, waar hij gaat doceren aan UCT.

In 1974 (hij is dan vierendertig) debuteert hij met Dusklands. De eerste van inmiddels elf romans.

Laten we nog eens teruggaan naar Coetzees jeugd, waarin hij zoveel belangrijke keuzen lijkt te hebben gemaakt die voor zijn vorming als schrijver van zo’n groot belang zijn geweest.

In zijn essay “What is a classic?” (vertaald als “Wat heet klassiek?”), schrijft Coetzee over een cruciaal moment voor zijn schrijverschap, een moment van openbaring, vergelijkbaar met wat Augustinus overkwam in die tuin in Milaan, toen hij een heldere meisjesstem de woorden tolle lege, tolle, lege (“neem op en lees, neem op en lees”) hoorde spreken ... Coetzee schrijft, en ik bekort het citaat enigszins:

Op een zondagmiddag in 1955, ik was vijftien, liep ik me te vervelen in onze achtertuin in een buitenwijk van Kaapstad — verveling was in die tijd voor mij het grootste existentiële probleem — toen ik uit het huis naast het onze muziek hoorde komen. Zolang de muziek duurde, stond ik als aan de grond genageld, ik durfde niet te ademen. Nooit eerder had muziek zo tot mij gesproken.
Wat ik hoorde was een opname van Bachs Wohltemperierte Klavier, gespeeld op clavecimbel. Die titel leerde ik pas later kennen, toen ik nader kennis had gemaakt met wat ik — achterdochtige en onwillige vijftienjarige puber die ik was — alleen kende als “klassieke muziek”. Het huis naast het onze had een snel wisselende studentenbevolking; de student die de Bachopname draaide moet daarna al snel zijn vertrokken of zijn/haar voorkeur voor Bach hebben verloren, want ik hoorde nooit meer iets, hoe aandachtig ik ook luisterde. (...)
En dan die middag in de tuin, en de muziek van Bach, waarna alles anders werd. Een moment van openbaring (...) Toch was wat mij overkwam van de grootste betekenis voor mijn leven: voor het eerst onderging ik de kracht van de classic. (...) Wat gaf Bach aan mij? Hij gaf me als het ware het idee van vorm. (...) Die openbaring in de tuin was voor mijn vorming van doorslaggevend belang.'

Een ontboezeming. Bach en Coetzee. Bach als groot voorbeeld. Bij Bach is niets onduidelijk, iedere noot die hij opschrijft is boven imitatie verheven. Want Bachs muziek is niet slechts de belichaming van bepaalde muzikale ideeën, maar van ideeën van een hogere orde, van expositie, interne samenhang en schikking, van ideeën die algemener zijn dan muziek. Bach als catalisator van een schrijversbestaan. En inderdaad, als je Coetzees romans leest, kun je je er iets bij voorstellen, duidelijkheid, vorm, ideeën van een hogere orde, interne samenhang …

Wat Coetzee zich vervolgens afvraagt over die ontmoeting met Bach in die Kaapse achtertuin is belangrijk voor hem als Zuid-Afrikaan: “ ... Kan ik met enige zekerheid zeggen dat de geest van Bach dwars door de eeuwen heen, van over de oceaan, tot mij sprak, en dat hij mij het toppunt van vorm deed zien? Of was het eigenlijk maar een symbolische keuze voor de Europese cultuur, voor beheersing van de codes van die cultuur? Koos ik er op dat moment voor afstand te nemen van mijn klasse-positie in de blanke Zuid-Afrikaanse samenleving, afstand te nemen van wat ik toen — hoe vaag en bedrieglijk ook — moet hebben gevoeld als de doodlopende weg van die samenleving?”

Schrijven als Bach, schrijven in de marge. Bach was aan het einde van zijn leven vrijwel vergeten, een marginale figuur. Zijn kunst staat los van zijn tijd. Is tijdloos. Die Kunst der Fuge, zijn laatste werk, is een testament dat de weg baande voor alle muziek die na hem zou worden geschreven. Maar Bachs werk werd na zijn dood niet meer uitgevoerd. Pas in 1829, bijna tachtig jaar na Bachs dood, haalde Felix Mendelssohn de Matthäus-Passion onder lagen stof vandaan en bracht delen ervan ten gehore.

Wat maakt de romans van Coetzee nu zo bijzonder, waarom spreken ze mij zo aan? Waarom raken zijn hoofdpersonen mij zo? Misschien omdat ik heb ontdekt dat ze identiteiten zijn van hun maker. Wat voor Coetzee geldt, eenzelvige rebel die hij is, geldt ook voor de personages die hij schept. Ze lijken op Coetzee, vooral misschien Elizabeth Curren in Age of Iron (IJzertijd) en Elizabeth Costello in Lives of the Animals (Dierenleven) en de naar haar vernoemde roman. Ze bewegen zich — al dan niet gedwongen — in de marge: Magda in In the Heart of the Country (In het hart van het land), stelt zich te weer tegen haar koloniale omgeving en is niet in staat te communiceren, weet zich niet los te maken uit het bestaan dat ze leidt. Het geldt zeker voor Michael K, de hoofdpersoon in Life & Times of Michael K. Van Magda en van Michael K kan zelfs worden gezegd dat zij in ballingschap verkeren, en wel in hun eigen lichaam, niet aan zichzelf lijken te kunnen ontsnappen. Ze zijn gehandicapt, dat maakt ze als personage des te ontroerender. Denk aan de slaaf Vrijdag in Foe, die beroofd is van zijn tong en geslachtsdeel, juist de instrumenten van iemands menselijkheid. Ze vechten tegen de bierkaai: neem Susan Barton, die volgens Coetzee werd “weggeschreven” uit Robinson Crusoe, de roman van Daniel Defoe, en die dankzij hem een plaats kreeg. Zij (en daarmee Coetzee?) klaagt Robinson Crusoe aan, en daarmee de schepper van dat boek, die fictie, Daniel Defoe. Hoe verwonderlijk is het dat Coetzee juist die Daniel Defoe opvoert tijdens zijn speech in Stockholm, en een intrigerend taalspel speelt. Die lezing is te vinden op de website van het Nobelprijzencomité. Misschien is Elizabeth Curren wel Coetzees meest uitgesproken politieke romanpersonage, althans een romanpersonage dat minder symbolistisch, meer naar het echte leven is getekend dan bijvoorbeeld Susan Barton. Foe speelt zich op een eiland af, en IJzertijd in het Kaapstad van eind jaren tachtig van de vorige eeuw. Als romanpersonage is Elizabeth Curren onvergetelijk, en eigenlijk is ze mijn lievelingshoofdpersoon. Ze is een gepensioneerde docente klassieke talen. Min of meer toevallig raakt ze verwikkeld in de Zuid-Afrikaanse werkelijkheid. Elizabeth Curren is bezig dood te gaan aan kanker, in een samenleving die lijdt aan een kwaadaardige tumor. Kanker als metafoor. Omdat zij buiten de maatschappij staat, weinig tot geen macht heeft, is haar dood allerpersoonlijkst, zij staat volkomen los van die Zuid-Afrikaanse werkelijkheid - hoewel ze er wel een mening over heeft, die volkomen losstaat van algemene uitspraken over apartheid. Haar oordelen zijn puur ethisch van aard. Dat zij een marginale figuur is, een buitenstaander evenals Coetzee, weerhoudt haar er niet van om vrijuit te spreken, nadat nota bene in haar huis een jonge activist door de politie is vermoord. Met Elizabeth Curren heeft Coetzee misschien wel zijn meest overtuigende romanpersonage geschapen.

Hoe verhoudt het werk van Coetzee zich tot dat van andere Zuid-Afrikaanse schrijvers? Een vergelijking is nauwelijks te maken, maar het werk van Nadine Gordimer (1923) komt het meest in de buurt, en juist ook weer niet. Het werk van Gordimer is sterk sociaal-politiek van aard. Directer anti-apartheid. Kreeg zij om die reden in 1991 (een jaar na de vrijlating van Nelson Mandela) de Nobelprijs voor literatuur? Zuid-Afrika-onder-de-apartheid beschreef ze als een land in een interregnum. Gordimer schreef politiek: in een land waar van vrijheid geen sprake was, was politiek noodzaak, was haar boodschap. Nu moet ik aan een uitspraak van Kundera denken: “In een tijd dat de politiek wel een godsdienst lijkt te zijn geworden, zie ik de roman als een van de laatste vormen van atheïsme.” Gordimer beschreef haar welgestelde blanke Engelstalige Zuid-Afrikaanse personages tegen de achtergrond van hun luxe leventje. Ze haatte ze en beschreef ze met vlijmscherpe ironie, legde met een fileermes de werkelijkheid van “Zuid-Afrika” bloot. Door dit cruciale verschil in de fictie van Coetzee en Gordimer staan deze twee echt grote schrijvers uit Zuid-Afrika bijna lijnrecht tegenover elkaar, hoewel ze elkaar ook weer aanvullen. Op het dieptepunt van de apartheid schreven ze allebei een apocalyptische roman: Gordimer met July’s People en Coetzee met Life & Times of Michael K. Waar Gordimer in haar romans een sociologisch beeld schetst van de verhoudingen in Zuid-Afrika, een alternatieve geschiedschrijving biedt van de Zuid-Afrikaanse realiteit, kiest Coetzee voor de individu, beschrijft hij een illusieloze wereld waarin zijn personages in het reine moeten komen met hun plaats in de marge.

Ik wil besluiten met een paar afrondende opmerkingen over leven en werken van JM Coetzee. Een laatste treffende uitspraak trof ik aan in Doubling the Point, een verzuchting die Coetzee typeert. Sprekend in de derde persoon enkelvoud zegt Coetzee over zichzelf als zoekende jongen:

“Het besef dat hij gehandicapt is, komt al vroeg, althans dat lijken de bewijzen te zeggen, wanneer hij terugkijkt op zijn leven, het verhaal invult. Als tiener besluit deze persoon, dit onderwerp, dit onderwerp van het verhaal, deze ik, hoewel hij min of meer stiekem schrijft, als het überhaupt mogelijk is, wetenschapper te worden en hardnekkig een carrière na te streven in de wiskunde, hoeveel zijn begaafdheid niet meer dan bescheiden is. Hoe moet ik zijn vastberadenheid lezen? Ik zeg: hij probeert een omhulsel te vinden waarin hij kan leven, een omhulsel waarin hij de lucht van de wereld niet hoeft in te ademen.”

Dat zegt de man die zijn eigen proza “tamelijk hard en droog” vind, kil en sober, die probeert iets romantisch in zijn oeuvre te stoppen, althans, compassie, iets menselijks. Zo wordt Elizabeth Curren door drie jongetjes van hoogstens tien jaar oud beroofd, wanneer zij doodziek onder een viaduct op de grond ligt, haar kunstgebit laat ze uit haar mond glijden, ze voelt zich beroerd en ziek. Maar later mag ze sterven in de armen van de engel/zwerver Verceuil. De dood waart rond in dit boek, al was het maar doordat het is opgedragen aan drie overleden Coetzees; de jongste, aangeduid met de initialen NGC, is Coetzees zoon. In Doubling the Point vraagt Atwell aan Coetzee of hij Elizabeth een genadig einde wilde geven in IJzertijd, à la Dostojevski. Maar Coetzee is voorzichtig, hij houdt zich op de vlakte: “Wat die genade betreft, nee, het spijt me, nee: ik ben geen christen, althans nog niet.”

Misschien ligt het geheim van Coetzees schrijverschap wel meer voor de hand dan we meestal denken. Eigenlijk is Coetzee de openheid zelf.

geraadpleegde werken:

JM Coetzee, He and His Man, Nobel Lecture, Nobel Foundation, 2003.
JM Coetzee, White Writing: On the Culture of Letters in South Africa. New Haven, 1988.
JM Coetzee, Doubling the Point — Essays and interviews (David Atwell, ed), Cambridge MA/London, 1992.
Bzzlletin literair no 273, juni/juli 2000.


*PEN-Jaarlezing - 13 december 2003

boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.