|
Dan Jacobson: Heshels rijkRecentelijk verschenen twee boeken die direct of indirect de verschrikkelijke jodenvervolging in Litouwen, in de marge van Europa, tot onderwerp hebben. Marginale boeken zijn het echter in geen geval. Het ene is het hemeltergende dagboek van de Litouwse jood Grigori Szur (1888-1944) dat vorig jaar onder de titel De Joden van Wilno bij Uitgeverij Jan Mets is verschenen; het andere is Heshels rijk van Dan Jacobson, een vertwijfelde zoektocht naar verdwenen joodsheid. Nee, Heshels rijk is geen roman! Alles is verifieerbaar, beklemtoont Dan Jacobson, de van oorsprong Zuid-Afrikaanse schrijver (1929) die zijn land in 1954 verruilde voor Groot-Brittannië, waar hij romans, verhalen, essays en poëzie schreef en hoogleraar Engelse letterkunde werd. Zijn nieuwste boek, geschreven na zijn emeritaat, is een indringend relaas over zijn eigen jeugd en de zoektocht naar zijn Litouwse grootvader, rabbijn Heshel Melamed (1865-1919). Maar eigenlijk heeft Heshels rijk de catastrofe, de shoah, of de verwerking ervan, tot onderwerp. Jacobson groeide op in het Zuid-Afrikaanse mijnstadje Kimberley, waar diamant werd gewonnen. Er woonden ongeveer 140 joodse families, waarvan de leden lang niet allemaal werkzaam waren in de diamantindustrie: De meeste joden waren zakenlui, er zaten artsen bij en advocaten. Er was een zeer actieve joodse gemeenschap, met een mooie synagoge, een zionistische vereniging, jeugdgroepen, enzovoort. Maar er was ook openlijk antisemitisme. Veel Afrikaners waren uitgesproken antisemitisch. Het hele idee van Die Volk was een heel erg Duits idee. Ook het anglo-joodse geldwezen in Zuid-Afrika werd beschouwd als boerevolk-vijandig. En de Engelstalige stadsbevolking was ook niet geheel gespeend van een soort sociaal antisemitisme. Je voelde je soms gewoon bedreigd, zeker vlak voor en tijdens de oorlog. Zo had je de Ossewabrandwag (letterlijk: Ossenwagenbrandwacht), een nazistisch getinte Afrikaner organisatie. Jacobson debuteerde in 1955, een jaar na zijn vertrek uit Zuid-Afrika, met The Trap, waarin hij zijn stap om het land te verlaten uitlegde het rigoureuze apartheidsbeleid dat in 1948 zijn beslag kreeg, werd hem te gortig. Jacobsons verontwaardiging is onverminderd heftig: Apartheid was systematische discriminatie, gebaseerd op haat, niets minder. Wat voor een land is dat waar de regeerders met niets dan haat en verachting en angst over de meerderheid van de bevolking spreken, de zwarten! Verschrikkelijk! Maar tegelijkertijd maakt Jacobson duidelijk dat er een groot verschil is tussen apartheid en nazisme: Apartheid was nooit gericht op de uitroeiing van een bepaalde bevolkingsgroep. Dat is een cruciaal verschil. Hoewel de levensverwachting en de welvaart van honderdduizenden zwarten natuurlijk veel lager lag. Maar zoals gezegd: vooral in de jaren dertig sympathiseerden de Afrikaner nationalisten in Zuid-Afrika openlijk met Hitler-Duitsland. Ze zaten gewoon op een overwinning te wachten. Jacobson heeft veel moeite gehad om Heshels rijk te schrijven, tot twee keer toe gaf hij er de brui aan. Het was technisch een moeilijk boek om te schrijven. Alle jaartallen, alle sprongen in de tijd, leeftijden en de ingewikkelde familieverhoudingen met al die namen moesten allemaal kloppen. Het probleem was: hoe moet ik dit materiaal presenteren, combineren. Nogmaals: dit boek is geen fictie. Ik verlaat me op mijn herinneringen en op de overgeleverde herinneringen van anderen. Ik heb me wel uitvoerig moeten documenteren en moest veel geschiedenisboeken lezen. Met het Russische identiteitsbewijs, het adresboekje en de brillekoker en bril van zijn grootvader, rabbijn Heshel Melamed, toog Jacobson op zoek naar diens wortels en daarmee naar het lot van de joodse gemeenschap van de Litouwse hoofdstad Vilnius (Wilno), waar een kwart van de bevolking uit joden bestond, en andere plaatsen zoals Varniai en Kelme. Een Grossvatersuche dus, met op de achtergrond Jacobsons eigen jeugd in Zuid-Afrika. Dat de familie Jacobson Hitlers dans ontsprong, komt doordat grootvader Melamed vroegtijdig overleed, waardoor zijn vrouw besloot met haar kinderen naar Zuid-Afrika te emigreren, daartoe aangespoord door familieleden die zich daar al hadden gevestigd. De paradox van het vroegtijdig heengaan van zijn grootvader en het feit dat diens nakomelingen daardoor niet het slachtoffer werden van de jodenvervolving is het basisgegeven van Heshels rijk. Die paradox heeft me altijd beziggehouden. Mijn grootmoeder kwam met negen kinderen naar Zuid-Afrika. De overgang was voor alle betrokkenen ontzettend groot. Zij werd er steeds vromer door, meer rigide in haar orthodoxe joodse levensovertuiging, terwijl haar kinderen zich de een na de ander met het grootste gemak unaniem van het joodse geloof afwendden. Al vóór de nazi-catastrofe. Ze voelden kennelijk dat ze eenmaal in Zuid-Afrika een last van zich konden afwerpen. Ze konden de geschiedenis de rug toekeren en een nieuw leven beginnen. Ik groeide in die atmosfeer op. Mijn vader was zich wel bewust van de continuïteit van de joodse geschiedenis, hij was in dat opzicht geloviger dan mijn moeder, en zeer zionistisch, bevlogen. Terwijl mijn moeder helemaal niets van het joodse geloof of de joodse tradities wilde weten. Maar ook in het betrekkelijk rustige Zuid-Afrika drong het nieuws door van de snelle inval van de Duitse troepen in Estland, Letland en Litouwen, waar de bevolking de Duitse bevrijders met open armen ontving, zoals onlangs nog te zien was in een BBC-documentaire. De verschrikkingen van de Duitse Aktionen tegen de joden zijn minutieus beschreven door de Litouwse joodse journalist Grigori Szur, wiens dagboek niet lang geleden boven water kwam en in een Nederlandse vertaling werd gepubliceerd. Uit zijn ooggetuigeverslagen blijkt dat de Litouwse bevolking zich met de Duitsers verbeten op de Judenjagd stortte. Ook Szur vond de dood, in 1944. Jacobson, wiens vader oorspronkelijk uit Letland en wiens moeder uit Litouwen kwam, herinnert zich dat zijn vader in de joodse bladen las over de uitroeiing van de joden in de drie kleine aan elkaar grenzende Oostzeestaatjes. Dat was al in 1942. Ik was een jaar of twaalf. Het greep mijn vader erg aan. Hij zag asgrauw. De vernietiging van de joden in de Baltische landen was in een jaar bekeken. De Duitsers waren in juni 1941 binnengevallen; op het platteland, in de sjtetler, was de joodse bevolking in drie maanden tijd uitgeroeid. In de steden duurde het langer. Als Jacobson met zijn meereizende zoon het plaatsje Kelme bezoekt, ontmoet hij ene Berelis, de laatste jood, een forse Assyrische gestalte die niet helemaal de laatste jood blijkt te zijn: diens schoonvader deelt die eer. Berelis steekt twee vingers op en zegt in het Jiddisch: Fn zwei toizent bleibt noch zwei (van de 2 000 blijven er maar twee over). Wanneer Jacobson later het officiële monument van de massaslachting bij Kelme bezoekt, staan er slechts 483 omgekomen joden vermeld. Waar zijn die 1 500 anderen gebleven? Dan blijkt dat Berelis en het handjevol joden dat in leven was gebleven en bij de oprichting van het monument was betrokken, zich maar had neergelegd bij de officieuze cijfers van de autoriteiten, maar niet zonder de woorden: Goed, u kunt erop zetten wat u wilt. Maar dan moet u de ontbrekende vijftienhonderd mensen teruggeven. Levend. Jacobson concludeert nuchter: Dat is, geloof ik, wat je joodse humor noemt. Jacobsons zoektocht kwam aanvankelijk voort uit wrevel over zijn grootvader, die de kans had gehad om naar de Verenigde Staten te emigreren en er rabbijn te worden, maar het niet deed en terugkeerde naar Litouwen. Mijn joodsheid is door de holocaust versterkt. Vroeger had ik een hekel aan mijn grootvader. Waarom bleef hij niet in Cleveland, Ohio, maar keerde hij terug naar Varniai!? Nu besef ik dat hij dat om geloofsredenen deed. Mijn grootvader Heshel stierf in 1919 aan een reeks beroerten, hij was 54. Hij liet een weduwe en negen kinderen achter. Ironisch genoeg betekende zijn dood hun redding. Hij was een zeer orthodoxe, rigide man. Als hij in leven was gebleven, had ik hier nier gezeten. Maar hij hoefde zich niet tegenover mij te verantwoorden. Hoe kon hij weten wat de geschiedenis voor de joden in petto had? Aan het einde van het boek richt ik mij persoonlijk tot mijn grootvader en vraag hem om vergeving. En passant rekent Jacobson zijn grootvader Heshel zonder trots of wroeging voor dat de helft van zijn nakomelingschap, inclusief de kinderen van Jacobson, geen jood meer is. De bezoeken aan Litouwen die Jacobson met zijn zoon maakte, waren uiterst pijnlijk. In de plaats waar Jacobsons moeder opgroeide, was nagenoeg de hele joodse gemeenschap uitgeroeid. Jacobson zegt dat het schrijven van Heshels rijk zo moeilijk was wegens de voelbare afwezigheid van de joodse bevolking. In Vilnius stonden voor de oorlog drieënzeventig synagogen, nu is er nog maar een. Overal waar ik kwam hadden zich rampzalige dingen afgespeeld. Ik had het gevoel alsof ik stikte. Toch wil ik dat de lezer ook plezier ontleend aan mijn boek, ook al zijn er donkere delen. Over dat aspect wordt weinig gesproken, dat je plezier kunt ontlenen aan lezen, ook al is wat je leest bijna te verschrikkelijk voor woorden. Alles ter wereld bestaat om te eindigen in een boek, zei Mallarmé. Ook de shoah, onvermijdelijkerwijs. De laatste overlevende van Hitlers concentratiekampen zal binnen niet al te lange tijd ergens in Europa, de VS of Israël in vergetelheid sterven. En daarmee wordt het leven van de laatste ooggetuige van de vernietigin g van de joden prijsgegeven aan de wieken van de vaart van de tijd een even angstaanjagende als onontkoombare gevolgtrekking, die werd geuit door de Spaanse schrijver en concentratiekampoverlevende Jorge Semprun. Het nageslacht moet het doen met de duizenden nagelaten verslagen, documenten, dagboeken, romans en geschiedwerken, en met het grote, op video opgenomen holocaustproject van Steven Spielberg. En met Heshels rijk. Jacobson: De titel is ook dubbelzinnig. Mijn grootvader heerst over twee rijken. Enerzijds was hij de rabbijn die binnen de joodse gemeenschap veel aanzien genoot, hoewel hij zelf vond dat hij niet genoeg erkenning kreeg. Anderzijds is er het koninkrijk van de doden waarover hij postuum heerst. Dat is de ironie. In zijn woord vooraf is Jacobson zich van die historische onomkeerbaarheid bewust. Hij vergelijkt de zoektocht naar zijn grootvader met een man die een steen laat vallen in een groeve en dan wacht tot de echo hem bereikt, hoe lang hij daar ook staat. Dan concludeert hij: Zo is het verleden: zonder echos en zonder bodem. Alleen de oppervlakkigste lagen, het dichtst bij ons, hebben herkenbare kleuren en vormen. Dus houden we onze blik daarop gericht. Daaronder is een duisternis die niets teruggeeft. Dan Jacobson, Heshels rijk (Heshels Kingdom), vertaling: Ella Aertsen, Uitgeverij Podium, 39,90. |
||
© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf. |