Vlieënde Hollander - SA literatuur in NederlandArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Bieg /
Confess
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Onderhoude /
Interviews
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Opiniestukke /
Essays
Rubrieke /
Columns
Kos & Wyn /
Food & Wine
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Feeste /
Festivals
Spesiale projekte /
Special projects
Slypskole /
Workshops
Opvoedkunde /
Education
Artikels /
Features
Geestelike literatuur /
Religious literature
Visueel /
Visual
Reis /
Travel
Expatliteratuur /
Expat literature
Gayliteratuur /
Gay literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Hygliteratuur /
Erotic literature
Kompetisies /
Competitions
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Ambiance Afrikaans

Robert Dorsman

Over de poëzie van Charl-Pierre Naudé — een impressie

De Zuid-Afrikaanse poëzie van dit moment wordt gedomineerd door dichters als Wilma Stockenström (1933) die vorig jaar met Spesmase (mv. van spesmaas, gedachte, vermoeden) een mooie bundel aan haar indrukwekkende poëtische oeuvre toevoegde, en Antjie Krog (1952), wier negende bundel, Kleur kom nie alleen nie, in oktober 2000 in een oplage van maar liefst drieduizend exemplaren verscheen.

Even ter oriëntatie: de oudere garde in de Afrikaanstalige dicherswereld wordt gevormd door Elisabeth Eybers (1915), Sheila Cussons (1922), Ina Rousseau (1926), Adam Small (1936) en Breyten Breytenbach (1939). Andere gevestigde dichters zijn: Joan Hambidge, Pirow Bekker, Barend Toerien, Peter Snyders, Fanie Olivier, Johan van Wyk, Johann de Lange, Clinton du Plessis, Johan Lodewyk Marais, Daniel Hugo, Lucas Malan, Petra Muller en anderen. Dichters als N.P. van Wyk Louw (1906-1970), Dirk Opperman (1914-1980), Peter Blum (1925-1990), Ernst van Heerden (1916-1997) en Ingrid Jonker (1933-1965) zijn de erflaters uit de vorige eeuw.

Overigens zijn het hachelijke tijden voor de poëzie in het Afrikaans in het nieuwe Zuid-Afrika. Debutanten als Gert Vlok Nel (1963) en Loit Sôls (1957) hebben sinds hun eerste bundel niet meer gepubliceerd en zijn eigenlijk meer performing poets, buskers met een gitaar (niets te na gesproken over hun poëzie!) en niet meer zo jong. Ook Charl-Pierre Naudé (1958), die in 2000 te gast was bij Poetry International in Rotterdam (er werd een vertaalproject aan zijn werk gewijd, waarover later meer) is ook een laatbloeier: zijn bundel Die nomadiese oomblik (Het nomadische ogenblik) verscheen in 1995, toen de dichter zevenendertig was. De bundel telt vier afdelingen, waarvan Stoet van water verreweg de grootste is, en vrijwel uitsluitend uit sonnetten bestaat. Daarna volgen Ek-sê-sonnette, Metafisiese sout en Die skaduwee van die venster.

Die nomadiese oomblik is een gaaf debuut, omdat de poëzie van Naudé tamelijk opmerkelijk is en nogal on-Zuid-Afrikaans aandoet. Dat komt ondermeer door die sonnetten, weliswaar vrije verzen en dus zonder de strenge rijmdwang van Elisabeth Eybers, maar toch. Het sonnet is een versvorm die niet bijster veel in Zuid-Afrika werd en wordt beoefend. Eybers schreef sonnetten, bijvoorbeeld Sonnette aan F. en andere, maar toch ook niet zo heel veel. Het was trouwens Eybers die begin jaren zestig over het Afrikaans als dichttaal opmerkte: ‘Afrikaans is nie alleen die taal van my bewuswording nie, maar ek voel oortuig dat dit poëties bruikbaarder is as Nederlands, veral vanweë sy groter soepelheid en bondigheid. Die blote feit dat mens gewoonlik ’n aantal lettergrepe minder nodig het in Afrikaans as in Nederlands om presies dieselfde uit te druk, is al prosodies ’n wins.’ Er zullen heel wat dichters zijn in het Afrikaans die haar dit zullen nazeggen. Toch moet ik erop wijzen dat de vertaling van Ed Leeflang van Naudés sonnet Koper, kapel een knap staaltje vertalen is, waarbij het Nederlands prosodisch of anderszins niet hoeft onder te doen voor het Afrikaans. Maar dit terzijde.

Dat Naudés werk in de smaak viel, mag blijken uit het feit dat Gerrit Komrij niet minder dan acht gedichten uit Die nomadiese oomblik — een debuut dus — uitkoos voor zijn bloemlezing De Afrikaanse poëzie in duizend en enige gedichten. Dat zegt ook iets over de kwaliteit van het werk van deze ‘jonge’ dichter, die beïnvloed zegt te zijn door Cesar Vallejo en Czeslaw Milosz, en vertalingen van beide dichters opnam in zijn eerste bundel. Hij neemt Luis Borges en Pablo Neruda tot voorbeeld en houdt van Zuid-Afrikanen als Breyten Breytenbach, en de bijna vergeten, in ieder geval in Nederland vrijwel onbekende Uys Krige (1910-1987) en Roy Campbell (1901-1957). Toch is Naudé veel minder politiek georiënteerd of zelfs geëngageerd dan Breytenbach in zijn tijd was (vanaf de jaren zestig, toen de apartheid een dieptepunt bereikte). Misschien is er aan engagement ook wel minder behoefte. De blanke bevolking van Zuid-Afrika — na drie eeuwen nog ‘nie anders as ’n stukkie curiosum westers’, in de woorden van Antjie Krog — lijkt na het annus mirabilis 1990 steeds meer op te gaan in de zwarte meerderheid, een onomkeerbaar proces, en haar invloed in het openbare leven is tanende. Tevens wordt het Afrikaans bedreigd nu het zijn autonome rol van officiële taal naast het Engels is kwijtgeraakt. Het Afrikaans moet zich nu te midden van elf officiële talen zien te handhaven, en de regering is er niet bij gebaat, noch van zins voor welke taal dan ook een uitzondering te maken — zeker niet voor het Afrikaans, dat jarenlang werd bestempeld als de ‘taal van de onderdrukker’. Afrikaanstalige intellectuelen en schrijvers (onder wie Breytenbach) zijn nu betrokken in een taalstrijd om het behoud van het Afrikaans. Dat biedt wellicht mogelijkheden voor het proza en de poëzie en voor een nieuw, op Afrika gericht engagement.

Het oude engagement tijdens de apartheidsjaren bestond uit een moreel bewustzijn, met name bij Breytenbach, en Naudé zegt dat juist dat bewustzijn hem inspireert. Maar, voegt hij eraan toe: ‘Mijn doel is juist om dit soort [politieke] kwesties op een meer gesublimeerde, mysterieuze manier te verkennen.’ Dat is al veelzeggend voor iemand die wars is van grote woorden en geen man lijkt voor de barricaden. Die sublimering komt meteen tot uiting in het openingsgedicht van Die nomadiese oomblik. In het sonnet Die kalksteengroef, een duidelijke verwijzing naar Robbeneiland, zit ‘de Prisonier’ steen te houwen, de dwangarbeid waarmee gevangenen zich op het gevangeniseiland onledig dienden te houden. En wie die Prisonier is laat zich makkelijk raden:

    ... Maar môre weer, kap ek aan die wit
    van ’n klipharde volkshart; my oë swem verward
    daaroor: al’s ’n mes-skerp, dan satynsag, áltyd hard.

Het beeld van die man die daar zit te hakken aan een keihard blank volkshart is erg mooi gekozen: zacht als satijn dat hart, maar altijd hárd. Er is ook een verwijzing naar het Afrikaanse vasteland, het gedicht eindigt verlangend met:

    Die aarde word sag in sy oë wat tuur:
    daardie klip, daardie klip, toegedraai in lakens.

Waarbij met die ‘klip’ de duizend meter hoge Tafelberg wordt bedoeld, die in wolken gehuld kan zijn en goed zichtbaar is vanaf Robbeneiland, op welk punt je ook staat.

Naudés debuut werd positief ontvangen in Zuid-Afrika. De dichter en recensent Barend Toerien noemde hem een ‘sterk dichter’, een metafysische dichter ook, ‘verre familie van Donne’, terwijl critica Joan Hambidge schreef dat dit een bundel was die ‘de Afrikaanse dichtkunst hoop geeft’, omdat de dichter ‘een nieuwe verwijzingswereld activeert.’ Ik vind het moeilijk om te zeggen of er Nederlandse dichters zijn met wie Naudé verwant is. (Zuid-)Afrikaanse dichters laten zich moeilijk met Nederlandse vergelijken. Onze poëtische werelden liggen te ver uiteen, we hebben elkaar ook te veel veronachtzaamd, en misschien zijn wij uiteindelijk wel tegenpolen van elkaar, we zijn het in ieder geval in geografische zin. Toegegeven, over de bijzondere positie en de mogelijke invloed van Eybers op Nederlandse dichters valt het nodige te zeggen.

Alle gedichten van Naudé zijn inderdaad een beetje mysterieus, doen surrealistisch aan, zijn ingehouden, on-emotioneel, met de ironie die doet denken aan Eybers, Stockenström en Krog. In het gedicht Ambience Afrikaans heet het:

    Dis slegs hy nog, die seun: maar hy’s net naweekboer.
    Soos goue sakhorlosies tik snags die dakpampoene
    met geslote fosfor. ‘Die Eurythmics jaag die hoenders
    smiddae op, daar lê rock-ensiklopedieë oor die vloer.’

In dit gedicht — en in andere — is sprake van een dialoog met de ingewikkelde Zuid-Afrikaanse werkelijkheid, hoe gesublimeerd ook. Hier wordt de draak gestoken met het tot voor kort onaantastbare zelfbeeld van de Afrikaner. De zoon in dit gedicht is nog slechts weekendboer — hij boert alleen nog voor de lol; (Britse!) popmuziek verjaagt de kippen van het erf. De teloorgang van het traditionele beeld van de trotse Afrikaner, de onverzettelijke ‘Boer’ met al zijn ideologische bagage, uitverkoren volk met een beschavingsdoel, en uiteindelijk ‘mastitis in de speen van Afrika’ (Pirow Bekker) is compleet. In een paar regels wordt een hele ideologie ondergraven en per kruiwagen naar de mestvaalt van de geschiedenis gereden. Terwijl er in het gedicht Inisiasie juist sprake lijkt te zijn van een thuiskomst in, althans een aanvaarding van of misschien door Afrika, hoe onzeker en voorlopig ook. Bij de vertaalde gedichten

Tijdens Poetry International in juni van dit jaar namen — naast een viertal buitenlandse dichters — vijf Nederlandse dichters deel aan het vertaalproject dat aan het werk van Charl-Pierre Naudé was gewijd: J. Bernlef, Judith Herzberg, Ed Leeflang, Willem van Toorn en Anne Vegter. Een selectie uit de resultaten van hun vertaalarbeid staat hieronder afgedrukt. Waar het om gaat is te laten zien hoe de dichters met het origineel zijn omgegaan, en ieder met uiteenlopende resultaten kwamen. Uiteraard staan de vertalingen niet los van de ambiance waarbinnen ze tot stand kwamen: tijdens een vertaallaboratorium; ze zijn (zoals dat vaak gaat met vertalingen) altijd weer vatbaar voor aanpassingen, grote en kleine wijzigingen. Eerst komt het origineel, gevolgd door de diverse vertalingen. Als eerste het door alle deelnemers (inclusief de leider van het vertaalproject) vertaalde gedicht Inisiasie. Daarna het door Judith Herzberg en Ed Leeflang vertaalde Alter ego. Dan de vertalingen van Twee diewe van J. Bernlef en Anne Vegter, en tot slot de vertaling van Ed Leeflang van Koper, kapel.

De soms verbluffende resultaten van de inspannende arbeid van de deelnemers aan dit vertaalproject hebben mij gaandeweg in mijn overtuiging gesterkt dat poëzie in het Afrikaans, een taal die zo verraderlijk dicht bij het Nederlands ligt, vertaald dient te worden. En dan het liefst door (vertalende) dichters, omdat zij over het gereedschap beschikken om een (vertaald) gedicht ook gedicht te laten zijn. De eigen opvattingen van de dichter spelen natuurlijk een rol en dichters kunnen de neiging misschien niet onderdrukken om hun eigen idioom op een vertaling los te laten. Voorbeelden hiervan zijn de vertalingen van Inisiasie door Judith Herzberg en Anne Vegter. Maar de lezer moet zelf oordelen. Desnoods kan hij of zij zich wagen aan een eigen vertaling van een van Naudés gedichten.


Inisiasie

Dit was op een van daardie dae wanneer,
so meen sommige mense, niks gebeur nie.
Niks het op die hoewe beweeg nie
behalwe onbespeurbaar, die aarde.
In die verte was die smeulende geweerlope
van ’n steengroef se gruishope.
Ek onthou hoe helder die venster
se skaduwee op die vloer lê;
die beklemmende slaap daarna:
realiteit en droom is twee emmers
van dieselfde waterdraer.
In die middag en my droom se gedeelde halflig
moes ek heidense maskers aanpas,
oorspronklikes van my eie vervalste gesig.
Die kussing se rooster was in my gesig afgedruk soos vlerke,
toe ek wakker skrik en vaskyk teen my muurplakkaat
van ’n Afrika-gesig met diep inisiasiemerke.

        Charl-Pierre Naudé


Initiatie

Zo’n dag waarop er
volgens menigeen niets gebeurt.
Niets op het erf bewoog
uitgezonderd en onmerkbaar de aarde.
In de verte boven de groeve de narokende geweerlopen
van smeulende steengruishopen.
Nog zie ik de glasheldere schaduw
van het raam op de vloer;
de benauwende slaap erna;
droom en werkelijkheid: twee emmers
van één enkele waterdrager.
Die namiddag in gespleten droomlicht
moest ik een heidens masker passen,
het origineel van mijn vervalste gezicht.
Toen ik wakkerschrok, de vouwen van het kussen
als vlerken in mijn wang geperst, keek ik
recht tegen een poster aan van een Afrikaans gelaat
doorgroefd met initiatiekerven.

        Vertaling: J. Bernlef


Initiatie

Het was een van die dagen waarvan
sommige mensen zeggen: er gebeurt niets.
Op de hoeve roerde zich, behalve iets
onopgemerkts, de aarde, niets.
In de verte de smeulende geweerlopen
van een steengroeve, puinhopen.
Ik weet nog hoe helder zich de schaduwen
van het venster strekten over de vloer;
de slaap daarna, die druk:
echtheid en droom zijn twee emmers
aan hetzelfde juk.
In die middag en dromend in het gesplitste halflicht
moest ik mijn heidens masker weer op,
origineel van de mal van mijn gezicht.
Als vleugels plooiden de vouwen van het kussen mijn gezicht
tot ik wakker schrok en staarde
naar mijn poster:
een Afrikaans gezicht
met de merken van een initiatiegericht.

        Vertaling: Anne Vegter


Initiatie

Het was weer zo’n dag
waarop, volgens sommigen,
niets gebeurt. Op het erf
bewoog niets dan, onmerkbaar, de aarde.

Verderop boven gruis van een smeulende
groeve rookpluim als uit een geweerloop.

Ik weet weer hoe scherp,
op de vloer, het raamkruis
schaduw werpt. En dan
die beklemmende slaap:

Realiteit en droom twee
emmers van één waterdrager.

Die middag moest ik in droom
in halveerd halflicht, heidense
maskers passen, eerder
mijn eigen, namaakgezicht.

Het kussen had vouwen als vleugels
op mijn wang gekerfd,
ik schrik wakker en staar
naar mijn poster;
Afrikakop, initiatie-japen.

        Vertaling: Judith Herzberg


Initiatie

Het was op een van die dagen waarop
zo denken sommigen niets gebeurt.
Niets op het boerenerf roert zich,
alleen, onmerkbaar de aarde.
In de verte leek rook van geweerlopen
uit gruisbergen van een groeve te komen.
Mij staat de scherpe schaduw bij
die het venster werpt op de vloer
en de verontrustende slaap daarna;
realiteit en droom, twee emmers zijn het
van dezelfde waterdrager.
In schemerlicht van middag en droom
had ik heidense maskers te passen,
voorgangers van mijn eigen verkeerde gezicht.
Het kussenpatroon in de vorm van vlerken
staat daarin gegrift als mijn blik zich vestigt
op een Afrikaans postergezicht met diepe initiatiekerven.

        Vertaling: Ed Leeflang


Inwijding

Dit was op een van die dagen dat er,
denken sommigen, niets gebeurt,
op de kleine hoeve bewoog niets
behalve, niet waarneembaar, de aarde.
In de verte waren de rokende geweerlopen
van de steenhopen bij de groeve.
Ik onthoud hoe helder het raam
zijn schaduw op de vloer werpt,
de beklemmende slaap daarna:
Werkelijkheid en droom zijn twee emmers
van dezelfde waterdrager.
In het gespleten halflicht van droom en middag
moest ik heidense maskers passen,
originelen van mijn eigen vervalst gezicht.
De plooien van het kussen waren in mijn gezicht
afgedrukt als vleugels,
toen ik wakker schrok en opkeek naar mijn poster
van een Afrikaans gezicht met diep
ingekerfde inwijdingstekens.

        Vertaling: Willem van Toorn


Initiatie

Het gebeurde op zo’n dag wanneer er,
althans volgens sommigen, niets gebeurt.
Niets bewoog op het erf,
behalve, onwaarneembaar, de aarde.
Ginds kwam rook uit de hopen gruis -
de smeulende geweerlopen van een steengroeve.
Ik herinner me hoe helder het raam
zijn schaduw wierp op de grond;
de beklemmende slaap daarna:
droom en werkelijkheid als twee emmers
van dezelfde waterdrager.
‘s Middags laat moest ik in het gedeelde halflicht
van mijn droom heidense maskers passen,
exemplaren van mijn eigen vervalste gezicht.
De vouwen in het kussen stonden als vleugelpatroon afgedrukt op mijn gezicht
toen ik wakkerschrok en recht in de poster aan de muur keek
met het Afrikaanse masker met de diepe merktekenen van initiatie.

        Vertaling: Robert Dorsman


Alter ego

Die trappe na die solder kan my nou nog verruk.
Waar rakke raaisels uit kindsdae span en die smal,
helder luik aan die ver ent se guillotine soms val
dat vere uit die skemer sak, en die skrik

al’s ’n oomblik laat skarrel, het ek weer
gestaan: geboë. Ou deure waardeur niemand stap
en verroeste rame wat nie sluit of klap nie
het eenkant gelê, kettings, reistasse wat verweer

in die geheue. Van nêrens het ’n bries gepluk
deur ’n jeugboek. By ’n vuurhoutjie se flenterlig
staar ’n skadu-gesig, vol skynroet, armoedig

na my terug uit ’n óú spieël, halfvergete.
‘Die solder spook,’ het Ma gesê. Ek moes so terugkeer
na onder, ’n half-swarte, vanuit die gewete.

        Charl-Pierre Naudé


Alter ego

De trap naar de zolder blijft spannend vind ik
kindertijdraadsels in spinrag verfijnd
een luik, guillotine, aan het uiterste eind
schemer vol veren, geweldige schrik

als het neerknalt. Eén en al dwarrel. Ik buk.
Een deur waar niemand doorheen stapt,
roestig raam dat open — noch dichtklapt,
rollen touw en een koffer die stuk

is herinnerd. Uit het nergens bladert
de wind door een prentenboek. Zwartgeblakerd
de spiegel met schaduwgezicht dat me aanstaart

bij luciferslicht. ‘Kom terug
het spookt daar’, zei moeder. Dus
ik weer omlaag, halfzwart, niet onschuldig.

        Vertaling: Judith Herzberg


Ander ik

De trap naar de zolder is spannend gebleven.
Daar houdt spinrag raadsels van vroeger vast.
Een guillotine het luik achterin, met een smak
slaat het dicht, door de schemer zweeft pluis en schrik

doet alles een tel bewegen. Zie me gebukt staan.
Oude deuren waar niemand doorheen zal stappen
en verroeste ramen die nooit zullen sluiten
liggen opzij bij kettingen en koffers die vergaan

in het geheugen. Nergens vandaan bladert
een windvlaag in een kinderboek. Bij luciferlicht
staart uit zwart spiegelglas een zwartig gezicht

mij zielig aan, al bijna vergeten.
‘Het spookt op zolder’, zei ma. Ik moest
naar beneden, een kleurling, terug uit mijn geweten.

        Vertaling: Ed Leeflang


Twee diewe

Dit was die dag waarop ek al my besittings verloor het.
Besteel, rot en kaal, totaal onverwags.
Deur twee vreemdelinge, ’n jong vrou en ’n dogtertjie.
Daar was ’n waarskuwing uit oor hierdie nuwe taktiek.
Hulle gebruik onskuldiges, en oorval jou dan van agter.
Ek het die sagte geklop aan my voordeur gehoor.
Soos ’n Besoeking, van oorkant die groot skeidslyn.
’n Toets natuurlik, of iemand tuis was of nie.
Ek het gewag vir die klank van die breekysters, ’n broodmes in my hand.
Tot die gelag, die kristal sakrament, verdwyn het.
In ’n fladdering, soos twee duiwe wat uit ’n sysak ontsnap.
Maar ek het op my hoede gebly. Dis wat ek nie verstaan nie.
Ek’t die waarskuwing ernstig opgeneem. Ek het geweet hulle sal terug wees.
Maar dit alles het my nie gevrywaar teen die bedrog nie.
Ek het die deur oopgemaak, mes agter my rug.
Hulle het amper moed opgegee, het die vrou gesê.
Haar dogter wil graag ’n blaar van my boom hê, omdat dit silwer is.
Ek het verby hulle gespeur, vir die gevaar
wat agter skuil, die rede vir die lokval.
Hulle was brandarm, maar ryklik gekroon met hul glimlagte.
Vra God vir ’n blaar, dis Sý boom, sê ek nors.
’n Ander man wou ons skiet, het die kind trots gesê,
totaal onbewus dat sy dan dood sou wees.
Ek het gekyk hoe hulle wegstap, geklee in hul klanke.
Moeder en dogter. Met hul blaar, hulle wonderwerkie.
Niemand het my aangeval. Niks meer het gebeur nie.
Behalwe dat ek die wil verloor het om enige iets te besit.
En verloor jy die wil, verloor jy absoluut alles.
Hulle het my kaal gestroop, daardie twee diewe.

        Charl-Pierre Naudé


Twee dieven

Die dag verloor ik al wat ik bezat.
Bestolen, beroofd, volkomen onverwacht.
Door twee vreemdelingen, een jonge vrouw en haar dochtertje.
Er was gewaarschuwd voor deze nieuwe tactiek.
Ze gebruiken onschuldigen, vallen je dan van achteren aan.
Ik hoorde zacht geklop op mijn voordeur.
Zoals een Bezoeking, komend van gene zijde van de grote scheidslijn.
Zeker controleren of er iemand thuis was.
Ik wachtte op het geluid van breekijzers, een broodmes in mijn hand.
Tot het lachen verdween, kristallen sacrament,
als het geluid van twee wegklapperende duiven.
Maar ik bleef op mijn hoede. Dat begreep ik niet.
Ik was een gewaarschuwd mens. Ik wist dat ze terug zouden komen.
Maar dit alles vrijwaarde mij niet tegen bedrog.
Ik deed de deur open, mes op mijn rug.
We hadden het bijna opgegeven, zei de vrouw.
Haar dochtertje wilde graag een blad van mijn boom omdat het van zilver was.
Ik keek langs hen heen, speurend naar gevaar,
naar wat er achter zat, naar de val.
Ze waren straatarm, maar gul met hun lachen.
Vraag God maar om een blad, het is Zijn boom, zei ik nors.
Een andere man wou op ons schieten, zei het kind trots,
zich totaal niet bewust dat het daar dood aan kon gaan.
Ik keek hoe ze wegliepen, gekleed in hun klanken.
Moeder en dochter. Met hun bladeren, hun wondere werken.
Niemand had mij aangevallen. Er was totaal niets gebeurd,
behalve dat ik de wil tot bezit was verloren.
En als je die wil verliest, is alles verloren.
Ze hebben me kaalgeplukt, die twee dieven.

        Vertaling: J. Bernlef


Meisjesdieven

Die dag raakte ik al mijn spullen kwijt.
Kaalgeplukt, totaal onverwacht.
Door twee onbekenden, een jonge vrouw en een dochtertje.
We waren gewaarschuwd voor de nieuwe truuks.
Ze pakken onschuldigen en vallen van achter aan.
Ik hoorde zacht kloppen aan mijn voordeur.
Het leek bezoek van gene zijde.
Natuurlijk uitproberen of er iemand thuis was.
Met een broodmes in de hand verwachtte ik het kraakwerk van breekijzers.
Tot het lachen, een zegen van kristal, staakte.
Daarop gefladder, alsof twee duiven aan een zak ontsnapten.
Maar ik bleef op mijn hoede. Dat vond ik raar.
Ik had de waarschuwing serieus genomen. Ik wist dat ze terug zouden komen.
Maar ik kwam bedrogen uit.
Met een mes achter mijn rug deed ik open.
Ze hadden bijna de moed opgegeven, zei de vrouw.
Haar dochter wilde zo graag een blaadje van mijn boom, omdat het een
zilverblad was.
Ik tastte naar gevaar, een hinderlaag, iets dat ze achterhielden.
Straatarm waren ze, maar stralend.
Troggel de Lieve Heer een blad af, knorde ik, het is Zijn boom.
Iemand wilde op ons schieten, zei het meisje trots,
zonder enig benul van de dood.
Ik keek toe hoe ze gingen, gehuld in hun muziek.
Moeder en dochter. Met hun blad, hun mirakeltje.
Niemand was mij lastig gevallen. Er was niets gebeurd.
Maar mij was alle zin tot bezit ontstolen.
Is de zin verloren, dan is alles verloren.
Ik was gefileerd door twee meisjesdieven.

        Vertaling: Anne Vegter


Koper, kapel

Ons het my pa op ’n herfsdag begrawe:
die morele lig geblus, vir altyd die sakdoek
van sy hande opgevouw. In die kas se hoek:
sy skoene met die houtvoete wat nooit skawe nie,

die skoensole ou munte uit ’n sirkulasie
deur die grond geslyt. Ek onthou die herfs, die kapel,
’n skip op die see, die rawe. Mense wat bel.
Wit hartseer het my met ’n snyer se grasie

uitgedos soos ’n kaptein, die vroue se koppe
het gedraai. Die skaduwee van ’n vliegtuig
het oor die kapel geswiep, teen die mure gebuig
en geflits binne, die vuur in die kisknoppe

gedoof ’n oomblik lank. A! Chopin, en die skel
herfs, komplimente van die SAL.

        Charl-Pierre Naudé


Koper, rouwkapel

We hebben pa op een herfstdag begraven.
Zijn betogende handen zijn net als zijn zakdoek
voorgoed gevouwen. Daar staan in de kasthoek
zijn schoenen, de houten voeten erin onbeschadigd,

de zolen dun als munten, lang uit de circulatie,
door de grond gesleten. Ik herinner me herfst, de kapel,
het voorbijvarend zeeschip, raven, deze en gene die belt.
Mijn pak uit wit hartzeer gemaakt geeft me gratie,

ik lijk wel een kapitein. En de vrouwen
draaien zich om. Een vliegtuigschaduw flitst
over de kapel, heeft zich op de muur gevouwen
en even het vuur gedoofd in het koperwerk op de kist.

Ah Chopin, voeg schel herfstlicht daarbij
en de groeten van onze luchtvaartmaatschappij.

        Vertaling: Ed Leeflang

boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.