NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie Van Reybrouck ontdekte bij toeval het natuurhistorische werk van Eugène Marais. Hij werd er zo door geboeid dat hij er een boek over schreef. Hieronder volgt de “Proloog” uit Van Reybroucks boek, De plaag: het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika, over hoe hij op zijn onderwerp stuitte.


Zoals gewoonlijk bestel ik een soep van de dag en een pint. Eens per maand kom ik in dit bistrootje eten, het ligt op de weg van de universiteitsbibliotheek naar het station. Ik neem mijn boekentas op de schoot. Het oude leer kreunt onder het gewicht, weer te veel boeken mee. In Leiden werk ik aan een proefschrift over de geschiedenis van de prehistorische archeologie, maar af en toe kom ik naar Utrecht, want hier zit de belangrijkste vakgroep primatologie van de Lage Landen. Ik wil weten hoe gedragsstudies van mensapen de beeldvorming over onze voorouders gekleurd hebben.
       In mijn boekentas steken een paar monografieën over het sociaal gedrag van chimpansees, een congresbundel uit de vroege jaren zestig over agressie bij bavianen en een stapel fotokopieën over onderwerpen waar men het niet eens kan over worden. Sexfrequentie, mannelijke dominantie, het voordeel van grote hoektanden. Dit is een heerlijk rustmoment. Na een dag opzoeken, diagonaal lezen en kopiëren, eventjes de buit bekijken, zoals een stroper zijn ransel inspecteert. Mijn blik gaat niet meteen naar de klassiekers en de standaardwerken, maar naar een onooglijk pocketje uit 1969 dat tussen de grote banden wegkwijnt, een kerkje naast wolkenkrabbers. Ik haal het eruit. Eugène Marais, staat erop, The soul of the ape. Het is aan alle kanten lelijk: de rug is hel oranje, op de voorkant staat een brullende baviaan, de achterkant zegt me dat het vijftig shilling gekost heeft. Meer lijkt het me ook niet waard, zelfs niet na dertig jaar inflatie.
       ‘Mag ik even?’ zegt de serveerster en ze schuift een papieren place-mat onder mijn handen. ‘Neem me niet kwalijk,’ mompel ik, het boek opheffend. Ze legt ook nog een servet en wat bestek neer.
       Een paar maand geleden had iemand me Marais aangeraden. Je werkt op de geschiedenis van de primatologie? Dan moest ik die rare Zuid-Afrikaan maar eens lezen. Die zou twee boeken geschreven hebben: The Soul of the Ape en The Soul of the White Ant. Dat laatste kon me gestolen worden. Ik was al van Neanderthalers overgestapt naar apen, ik zou niet nog eens overstappen naar termieten. Maar Marais zou naar verluidt al heel vroeg bavianen in het wild bestudeerd hebben, reeds van bij het begin van de twintigste eeuw. Ik had er mijn twijfels over. Al mijn onderzoek wees erop dat pas in de jaren vijftig een begin werd gemaakt met systematisch veldwerk bij apen in het wild. Luchtvaart, Landrovers en malaria-pillen maakten dit soort onderzoek ineens een stuk haalbaarder. Maar al een halve eeuw eerder? Weinig waarschijnlijk.
       Rond 1860 had de piepjonge, Canadese avonturier Paul du Chaillu — hij was amper twintig — wel wat gorilla’s gezien, maar dan voornamelijk door het vizier van zijn geweer. Hij schreef er in 1863 het onwaarschijnlijke Voyages et aventures dans l’Afrique équatoriale over (met als ondertitel ‘Chasse au gorille, au crocodile, au léopard, à l’éléphant, à l’hippopotame etc., etc.’; hij was kennelijk een veelzijdig zoöloog). Het boek stond vol met epische beschrijvingen van het Afrikaanse oerwoud en heroïsche gravures van aanstormende gorilla’s die koelbloedig door het Canadese broekje werden geveld. De enige goeie aap was een dooie aap.
       Rustiger van opzet was het project dat ene Richard Garner wou realizeren, zo rustig zelfs dat het een flop werd. Deze Amerikaan liet hij zich rond 1890 in het oerwoud van Gabon opsluiten in een kooi om aldus de woeste chimpansees veilig te kunnen bestuderen. Honderdentwaalf dagen en nachten bleef hij erin. Maar hij kreeg alleen wat geritsel tussen de takken en af en toe een schichtige gestalte te zien.
       Wat in het wild niet lukte, moest dan maar in gevangenschap. In de jaren twintig ondernam men in Duitsland, Rusland en Noord-Amerika ‘psychobiologisch’ onderzoek met mensapen. Men hing bananen aan plafonds en wachtte af of de apen blokken zouden stapelen om er bij te kunnen. Men stopte bananen in kistjes en vroeg zich af of een chimpanzee het slot zou kunnen openen. Men plaatste bananen achter tralies en hoopte dat een orang-oetan — etcetera, etcetera. Apen waren laboratoria-objecten zoals chronometers. En bananen. Maar in het wild? Robert Yerkes, de Amerikaanse psycholoog die zichzelf tot founding father van de primatologie gekroond had, stuurde een paar studenten naar de tropen. Het was misschien toch aardig om te zien hoe het er in het echt aan toe ging, dacht hij, al was het maar om te leren hoe we ze beter in gevangenschap konden houden. Zijn studenten Bingham en Nissen gingen in het oerwoud van Oost- en West-Afrika maandenlang op zoek naar gorilla’s en chimpansees. Maar ze kwamen thuis met dunne veldwerk-cahiertjes en met stapeltjes foto’s waarop in het beste geval verlaten nesten stonden en in het slechtste geval donkere plekjes tussen het gebladerte die mensapen moesten voorstellen. Alle begin was moeilijk. Meer succes had hun studiegenoot Raymond Carpenter, maar die had zich dan ook beperkt tot een studie van brulapen op een eilandje in het Panama-kanaal. Niet echt in het wild en bovendien geen echte mensapen. Later zou hij weliswaar nog gibbons gaan filmen in het oerwoud van Thailand, maar toen brak de oorlog uit en toen was het gedaan met aapjes kijken. Nee, voor de late jaren vijftig was er geen noemenswaardige traditie van primatologisch veldwerk.
       Ik begin te lezen in The Soul of the Ape. Het begint met een lang voorwoord van Robert Ardrey, een Amerikaan die in de jaren vijftig en zestig veel faam en nog veel meer geld verwierf met populair-wetenschappelijke boeken over menselijke evolutie. Een vermakelijk vulgarisator volgens de een, een volstrekte malloot volgens anderen. Ik behoor doorgaans tot die anderen. Wilde theorieën, bombastische schrijfstijl, krakkemikkige argumentatie, nee, het is niet echt aan mij besteed. Maar wat hij schrijft over de mij volstrekt onbekende Marais spreekt direct aan. Eugène Marais, zo lees ik op de eerste pagina, was dichter, advocaat, journalist, verteller, drugsverslaafde, psycholoog en natuurwetenschapper ineen, ‘a human community in the person of one man’. Iemand die de onmogelijke werelden van poëzie, journalistiek en wetenschap probeert te verzoenen, brengt sowieso al mijn hart sneller aan het kloppen. Hij doet aan simultaanschaken met de drie Aristotelische deugden van het schone, het goede en het ware.
       Een pagina verder lees ik dat Marais geboren werd in 1871 nabij Pretoria, toen nog een dorp. Hij stamde uit een Engelstalig gezin waarvan de Franse familienaam verwees naar de immigratie van hugenoten uit de zeventiende eeuw. Het lijkt geen vanzelfsprekende achtergrond voor een iemand die een belangrijke voorvechter van het Afrikaans zou worden, maar drie alinea’s en negentien jaar verder is hij al redacteur van de krant Land en Volk en in een volgende bijzin is hij er de eigenaar van. Hij is dan eenentwintig. Hij schrijft in het Afrikaans, laat het Engels en het Nederlands voor wat ze waard zijn, maar als angry young man trekt hij zo fel van leer tegen president Kruger dat hij beticht wordt van hoogverraad en de persbanken van het Transvaalse parlement niet meer mag betreden. Om zijn chronische slapeloosheid te bestrijden begint hij te experimenteren met opium en morfine; de rest van zijn leven zal morfine met hem experimenteren. De ontmoeting met de vrouw van zijn leven in 1893 schenkt eveneens een gelukzalige roes, mooier en serener dan de narcotische euforie, maar helaas al even kortstondig: een jaar later is hij getrouwd, nog eens een jaar later wordt hij vader en weduwnaar tegelijkertijd. We zitten nog maar op pagina 10, Marais is vierentwintig en heeft al een heel leven achter de rug.
       Als ik opkijk zie ik dat er een mandje brood en een pint op mijn tafel staan. Ik kan me niet herinneren dat ik het meisje ermee heb zien komen. In het bierglas is het schuim al weggetrokken. Ik neem een slok en breek een stukje stokbrood af, de kruimels vallen op de opengeslagen bladzijde. Ik volg hun voorbeeld en keer meteen terug naar de tekst. Ik lees hoe de zwaarbeproefde Marais naar Londen trok om geneeskunde en rechten te studeren. Maar in 1899 breekt in Zuid-Afrika de oorlog tussen Britten en Boeren uit. Marais kiest de zijde van de Boeren, verlaat Engeland en organiseert een geheime expeditie die vanuit Brussel munitie en medicijnen bij zijn Afrikaanse broeders moet brengen. De missie kent echter veel tegenslag en komt te laat aan. De oorlog is voorbij, de Boeren hebben het onderspit moeten delven.
       Werk verloren, vrouw verloren, oorlog verloren, studies afgebroken, financieel gebroken en ondertussen flink morfine-verslaafd, wat doet men dan? Poëzie schrijven. We lezen het op pagina 14 van Ardreys inleiding. Te midden van alle persoonlijke misère wordt Marais en passant de eerste grote dichter in het Afrikaans, maar Ardreys belangstelling voor poëzie en zijn kennis van het Afrikaans zijn te gering om er dieper op in te gaan. Ondertussen, zo lees ik verder, trekt Marais naar de bergen ten noorden van Pretoria om te prospecteren naar ertsen of mineralen. Maar als man van twaalf stielen en dertien ongelukken zal hij ook in dit avontuur mislukken. In een valleitje waar hij tin hoopte te vinden, vindt hij wel iets anders: een troep bavianen die zo tam is geworden dat hij ze van nabij kan bekijken. Het Transvaalse binnenland is na de oorlog zo goed als ontvolkt, er zijn nauwelijks nog boeren om de bavianen af te schieten, er is alleen die jongeman die Darwin en Freud gelezen heeft en een levendige belangstelling heeft voor natuurlijke historie. Hij blijft er drie jaar wonen om het gedrag van de apen te bestuderen. Dus tóch, besef ik terwijl ik nog een slok neem, meer dan vijftig jaar voordat primatologie als academisch vak boven de doopvont werd gehouden. Over zijn observaties schrijft hij populaire stukjes voor een Afrikaans tijdschrift, die later gebundeld worden onder de mooie titel Burgers van die Berge. Ondertussen werkt hij hard aan het manuscript van een Engelstalig, wetenschappelijk werk dat zijn naam ook internationaal zou moeten vestigen. Maar de druk is te hoog. Hij blijft schrappen, corrigeren, versies verwerpen en ongemerkt gaat een kwarteeuw voorbij. Wat echter niet voorbijgaat, is Marais’ slopende morfine-verslaving en zijn eenzaamheid. In 1936 pleegt hij, 65 jaar oud, zelfmoord. Het manuscript voor The Soul of the Ape blijft decennia in een lade slingeren, tot Ardrey het ontdekt en het veertig jaar na datum alsnog publiceert. Toch niet zo’n malloot misschien.
       De serveerster brengt de soep. Een groot bord dampende broccolisoep waarin croûtons dobberen rond een wolkje room. Precies wat ik nodig had. ‘Eet smakelijk,’ zegt ze voordat ze wegloopt. Ik knik, proef de soep, denk even na, proef nogmaals en doe dan wat ik nooit doe. Ik schuif het opengevouwen boek onder de rand van mijn bord en lees verder terwijl ik eet. Meestal word ik zeer kregelig van zo’n gecombineerde activiteit, nu word ik zeer kregelig van het niet verder kunnen lezen. Ik proef die figuur van Marais zoals ik mijn soep proef en ik weet nu al dat zijn smaak me niet meer los zal laten. Ardrey beschrijft hoe hij in zijn werk pendelde tussen momenten van grote productiviteit en episodes van diepe melancholie, hoe nieuwsgierigheid en neerslachtigheid tikkertje speelden in zijn gemoed. Marais was een soort Vincent van Gogh van de Zuid-Afrikaanse wetenschap-diezelfde gedrevenheid, diezelfde miskenning, diezelfde eenzaamheid, diezelfde kogel. En ik weet, als een kruimel tussen de bladeren van een boek, zo is Marais zich aan het nestelen in mijn gedachten. Achteloos is hij komen binnen struikelen, rolt hij wat over de bladzijde en wringt zich dan vast in een vouw waar ik hem jaren later niet meer weg zal krijgen.
       Ardrey zegt dat Marais ook termieten bestudeerde.
       En hij voegt eraan toe dat ‘het plagiëren van zijn werk door een wereldberoemd Europees auteur een voorname rol speelde in zijn laatste inzinking.’ Daar kijk ik even van op. Plagiaat, dat is toch nog even een stapje erger dan wetenschappelijk geen gehoor vinden. Dat is zoveel waardering voor je werk krijgen dat men het je niet meer gunt.
       Op pagina 18 blijft de lepel, op weg naar mijn mond, boven het bord stilhangen. De plagiator zou niemand minder dan Maurice Maeterlinck geweest zijn, de enige Belgische schrijver die ooit de Nobelprijs mocht ontvangen. Nadat Marais in 1925 een overzichtsartikel over termieten in het weekblad Die Huisgenoot geplaatst had, zou Maeterlinck hem het jaar daarop geplagieerd hebben in zijn La Vie des Termites. De soep druppelt uit mijn lepel. Maeterlinck schreef zijn hele oeuvre in het Frans, maar als Vlaming kon hij het Afrikaans met enige moeite wel lezen. ‘Maeterlinck’s guilt is clear,’ schrijft Ardrey maar zoals gebruikelijk verzuimt hij ook hier wat bewijsmateriaal aan te dragen.
       Maeterlinck, denk ik, was dat niet meer de man van zweverige toneelstukken en mystieke gedichten? Waarom schreef hij in godsnaam over termieten? En zou hij werkelijk die getormenteerde mens uit Zuid-Afrika nog eens een trap geven door hem over te schrijven? Wat weet ik eigenlijk over Maeterlinck behalve dat van die Nobelprijs?
Op dit moment is het kiezen: lezen of eten, boek of soep. Ik leg mijn lepel neer, haal het pocketje van onder de rand van het bord en leun ermee achterover.

Later, veel later, zal ik nog ander werk van Ardrey lezen. Werk waarin hij Marais uitriep tot ‘het zuiverste genie in de natuurwetenschappen van deze eeuw’. Op dat moment zal ik beginnen te twijfelen. Ik heb tegen die tijd Marais gelezen, ik ben gecharmeerd geraakt door zijn werk, maar ik geloof niet bepaald dat hij groter was dan, pakweg, Einstein, om maar iets te zeggen. Bovendien weet ik ondertussen ook dat Ardrey, voordat hij zich aan de wetenschapsjournalistiek waagde, scenarioschrijver in Hollywood was. Naast een opgeklopt gevoel voor drama, bracht dat ook een deontologische wedijver met de toneelschrijver Maeterlinck met zich mee. Vandaar zijn grote morele verontwaardiging, vandaar het zwiepende vingertje. Later zal ik ook het werk van lord Solly Zuckerman lezen, een geëmigreerde Zuid-Afrikaan die directeur van London Zoo was en er in de jaren dertig bavianen in gevangenschap bestudeerde. Hij noemde Ardrey’s aantijgingen aan het adres van Maeterlinck ‘sheer nonsense’ en volgens hem had zijn landgenoot Marais ‘no understanding of what science is’. Hij wel natuurlijk. Maar Zuckerman, zo lees ik elders, was een Engelstalige Zuid-Afrikaan in wiens moeilijke temperament maar bitter weinig sympathie voor de Afrikanercultuur borrelde.
       Een fascinerende homo universalis die termieten en bavianen bestudeert, een Nobelprijswinnaar die over insecten zijn zegje wil doen, een Hollywood-scenarist die een vergeten genie meent ontdekt te hebben en een gevestigde zoöloog die fel tekeer gaat tegen elke vorm van mythevorming… Van een kort alineaatje in de inleiding van een versleten boekje zal mijn belangstelling zich in de volgende jaren uitbreiden. Er zullen individuen, boeken en ideeën bijkomen, mijn interesse zal zich vertakken zoals een broccoli groter wordt naarmate ze fijner wordt. Gegrepen worden door een nieuw onderzoeksonderwerp is een specifieke vorm van verliefd raken. Er is het eerste contact, de verleiding, de aantrekking. Als op een feestje vang ik de verlokkelijke blik, het ziet er intrigerend uit, ik kijk nogmaals en dan weet ik dat het al te laat is: ik voel me vallen. Daarna flirt ik een poos met het onderwerp en, wat veel erger is, het onderwerp flirt met mij. Het plaagt me, stuurt onverwacht nieuwtjes op me af. In een antiekzaak in Leiden vind ik een exemplaar van Maeterlincks La Vie des Termites, het diende als decoratie bij een opgeboende secretaire. Mijn hart sneller aan het kloppen. Een Brusselse boekhandelaar vindt een beduimeld exemplaartje van Marais’ termietenessays; ik koester het als een liefdesbrief.
       Maar ik weet ten volle dat ik niet weg kan. Ik heb een serieuze relatie met een oude vriendin, mijn proefschrift. Er zit al wat sleet op, zeker, met vallen en opstaan is het gegaan, maar ik kan haar niet bedriegen of laten vallen. We zijn al zo lang samen dat ik het tot een goed einde wil brengen. Later, later als ik ervan verlost ben, wil ik terugkeren naar die frisse liefde en wil ik die prille romance van nul af aan weer oppikken, als ze tenminste nog niet verdwenen is of bij een ander onderdak heeft gevonden.
Maar dat is allemaal later. Nu zit ik in Utrecht nabij het station, nu lees ik zonder ophouden, nu vergeet ik te eten terwijl de soep koud wordt en de croûtons papperig.

terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.