NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie

Boekenweek 2003 in de ban van de dood

Hendrik-Jan de Wit


De rivier de Styx verbeeldt de scheidslijn tussen het land van de levenden en het schimmenrijk, de Hades. De norse veerman Charon zet de schim netjes over naar het dodenrijk. Dit verhaal uit de klassieke mythologie vormt de inspiratiebron voor de boekenweek 2003.

Ieder jaar viert Nederland uitbundig de boekenweek; de boekverkoper geeft in deze week een presentje aan zijn klanten: het boekenweekgeschenk. Daarnaast kan de literatuurliefhebber het boekenweekessay aanschaffen dat een diepere verhandeling is over het thema. Normaal schrijft slechts één schrijver het essay, dit jaar is het uitbesteed aan vier schrijvers. Eén van hen stak intussen al de rivier over: Boudewijn Büch. Gelukkig schreef hij zijn essay kort voor hij in Charons boot stapte.


De dood in het boekenweekgeschenk
Het boekenweekgeschenk, een presentje bij een boekenaankoop van ten minste € 11,11, is geschreven door Ronald Giphart. De Utrechtse schrijver geniet vooral populariteit bij het jeugdige volk dat de boeken met titels als Ik ook van jou, Het feest der liefde of Ik omhels je met duizend armen gretig leest. Met het boekenweekgeschenk Gala probeert de plezierschrijver wat ernstiger uit de hoek te komen. Het werkje reikt echter niet verder dan een goedbedoeld niemendalletje dat van absurditeiten aan elkaar hangt.

De hoofdpersoon en tevens verteller is de actrice Meija; zij spreekt in haar verhaal tot haar overleden agent Panc. Meija heeft met Panc vlak voor zijn dood een affaire gehad en meent in Gala een soort bekentenis te moeten schrijven. Het verhaal is gesitueerd rond een groots galafeest rond het vijftienjarig bestaan van Pancs filmmaatschappij ‘Mijn Mensen’. Zes weken eerder is ‘een maligne tumor in de terminale fase’ ontdekt bij Panc en drie weken later overlijdt hij. Iedereen meent dat het galafeest gewoon moet doorgaan omdat Panc dit gewild zou hebben. In het hoofdstuk ‘het hoogtepunt van het dieptepunt’ verwordt het feest tot niets minder dan een collectieve dronkenschap waarin iedereen elkaar eens goed de waarheid zegt.

Het verhaal tot de dode moet Meija schrijven om voor zichzelf alles helder te krijgen. Na 88 pagina’s komt ze tot het heldere inzicht dat ze toch meer van haar vriend Fräser houdt:

Wat nou, dacht ik, als er bij Fräser zes weken geleden een maligne gezwel was gegroeid op een stil gedeelte onder zijn hersenpan? Wat nou als Fräser binnen drie weken was gestorven? Mijn schuldgevoel zou in dat geval te meten zijn geweest op de schaal van Richter. Ik zou mij geschaamd hebben voor iedere ongewassen druppel die jij en ik zouden hebben vermengd. […]. En wat nou, maalde de volgende gedachte, wat als ik had moeten kiezen? Meija’s choice. Fräser en jij zouden in een line-up achter een glasplaat staan, en de Schepper in wie ik niet geloof dwong me een van jullie aan te wijzen voor een plekje in het hoofd. Dat zijn geen prettige gedachten, maar als excuus kan ik aanvoeren dat ik veel champagne had gedronken, dat iedereen ruzie met iedereen maakte, dat ik geen cadeautje van had gekregen en dat ik mijn levensvriend van zijn stokje had zien donderen. Ik zou voor jou gekozen hebben. (88)

In Gala toont Giphart zijn geliefde soort personage: een bevallige dame van ergens in de dertig. Ze leeft in een roes van weelde en de confrontatie met de dood lijkt niet meer dan een slippertje te zijn. Voor Meija is de dood een wijze les, die haar laat zien dat ze van Fräser houdt. In mijn belevenis bevat Gala de elementen van een mooie roman, maar blijft de uitwerking teveel in de feeststemming en absurditeiten hangen. Alles is een groot feest dat zelfs doorklinkt in de dood. In de roes van de dronkenschap komt de mens tot de naakte waarheden.

De dood in vier essays
Hoe anders komt de dood tot uiting in de vier boekenweekessays, samengebracht in een box met als titel: Vier visies op de dood. Boudewijn Büch spreekt in Zingende botten, Over gedichten, dood en souvenirs zijn bewondering uit voor dode dichters, die hij zorgvuldig bewaart in ‘[K]eurige mapjes met knipsels, aantekeningen, foto’s en kleine relikwieën’ (7). Büch ontkent in zijn essay het belang van close-reading en exegese: hij komt juist tot diepere inzichten als hij een gedicht bij het graf van de dichter leest. Uiteindelijk komt hij tot de volgende conclusie:

Nooit heb ik de dood beter begrepen dan door het lezen van Sylvia Plath, van Novalis, van Achterberg op locatie. En zelfs het leven werd begrijpelijker als ik een opgewekt vers op een bankje tussen narcissen herlas. Gedichten verdienen het om uit het papier te ontsnappen. Daarom bewaar ik zoveel losbladigs in mapjes (50).

Het essay roept bij mij de vraag op of er van Büch eigenlijk wel een dodenmasker gemaakt is. Zijn opmerkingen verklaren misschien wel iets van zijn populariteit na zijn dood: de schrijver die als geen ander beheerst werd door de dood is het nu zelf.

Het tweede essay van Kristien Hemmerechts, Hotel Terminus vertelt over een hotel waar mensen anoniem in een speciaal daarvoor gereserveerde kamer, zelfmoord kunnen plegen. Voor Hemmerechts schuilt de troost van de dood in het niets van de dood, dood is dood:

De dood is het niets, het gat, de leegte; de dood is algehele afwezigheid en absolute ontkenning; de dood is ondenkbaar en onvoorstelbaar, tenzij misschien in termen van het getal nul. Het getal nul is geen getal maar de ontkenning van enig getal. Het is een ongetal en verdient eigenlijk geen plaats in een getallenreeks. Nul tot de miljoenste macht (10).

Aan het einde vraagt de hoofdpersoon zich af waarom ze dit hotel heeft bedacht; ze komt tot het inzicht dat het leven een stuk draaglijker zou zijn als er zo’n hotel zou bestaan: ‘Een plek waar het mocht. Waar je kon gaan zitten en denken: nu sta ik nooit meer op. En vervolgens sta je op’ (52).

Bert Keizer, de derde essayist heeft hetzelfde uitgangspunt. Hij redeneert dat de mens als enige levende wezen sterfelijk is: ‘Dieren zijn onsterfelijk, zij leven doodloos.’ (9) Dit is veroorzaakt door het verstand; dieren beseffen niet dat zij ooit zullen sterven, voor hen bestaat de dood dus niet. Keizer wijst op twee soorten dood: de fysische en de psychische. Over de eerste schrijft hij:

Sterven is dus als flauwvallen. Fenomenologisch geen ontzagwekkend gebeuren, velen van ons is het al eens overkomen. En wie niet al eens echt is flauwgevallen, heeft misschien wel eens een narcose gehad. Voor de rest is er dan nog het gewone dagelijkse inslapen, dat zich in geen enkel opzicht onderscheidt van het definitieve inslapen. Niets in de manier waarop u gisteravond insliep garandeerde dat u weer zou ontwaken (23).

Een hele geruststelling: ‘De rest van het sterven speelt zich af in de omstanders, die daar vaak heel wat van weten te maken’ (25). Vervolgens wijdt Keizer de rest van zijn essay aan de omstanders, de levenden. In feite komt de dood neer op het leven, want de dood zelf is niet zo heel spectaculair. De pijn van het verlies ziet Keizer duidelijk in een oude luchtfoto van zijn geboortestad Amersfoort, ergens in de zomer van 1951 gemaakt: ‘Die foto is de akeligste grafsteen die ik ooit gezien heb. Ik zou het wel willen, maar ik kan het niet, daar tegen praten’ (54).

De Amsterdamse predikant Nico ter Linden sluit de reeks redes over de dood. Hij doet dit in lovenswaardige bewoordingen onder de dreigende titel De dag zal komen, Janus, Gedachten over de dood en over de fantasie van hemel en hel. Ter Linden plaatst de bijbelverhalen in hun oorsponkelijke context en ontdoet ze daarmee van hun traditionele lading. Hij heeft daarbij hetzelfde uitgangspunt als Keizer:

Van de tragedie van de dood is alleen de mens zich bewust, daarmee onderscheidt hij zich pijnlijk van de dieren: wij zijn ter dood veroordeeld en wij weten het, en wij worden door niets zo in beslag genomen als door het denkbeeld van de dood en door de angst ervoor (10).

De uitwerking van Ter Linden is echter een andere. Na een korte uitweiding over euthanasie -een aanbod bereikt eerder de patiënt dan een verzoek de arts - vertelt Ter Linden over de hemel. Hij formuleert dit zeer treffend in een tegenstelling: de hemel is een product van de verbeelding maar dat zegt nog niet dat de hemel pure fantasie is: ‘Beelden zijn het, symbolen, om beneden mee te spelen’ (42). Hiermee brengt Ter Linden de bijbelverhalen tot de kern van hun functie: ze dienen tot troost voor de achterblijvers. Hij verfoeit het misbruik ervan door bepaalde religieuze groeperingen; ‘je mag die beelden dus nooit reïficeren, ze verdingelijken’ (41).


Verhalen van dood en leven
Naast dit officiële gedeelte onder regie van het CPNB, Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek, besteedt vrijwel iedere uitgever aandacht aan het thema. Talloze heruitgaven van boeken met de dood als thema zijn opnieuw verschenen. Zoals de samenbundeling van verhalen van Jeroen Brouwers met de dood als onderwerp, getiteld: Het leven, de dood. De dood vormt het vaste element in het prachtige oeuvre van Brouwers. De lezer krijgt met de verhalenbundel een indruk van bijna veertig jaar schrijverschap. Soms schrijft Brouwers in een ontroerende stijl over de dood, zoals in het verhaal ‘Mikado’. Een jongetje dat een oud vrouwtje iedere dag eten brengt, wint bij een spelletje mikado haar twee parkieten. Als hij ze de volgende dag mag komen ophalen, is het vrouwtje dood en krijgt hij de parkieten niet. Aan het einde verlegt de verteller het verdriet in de overgebleven vuilnis:

In de kartonnen doos zocht hij naar de Mikadostokjes. Er lagen sneden oud, hard geworden brood in de doos, een lamp van zestig watt, die rinkelde, wat Sparzegeltjes, twee oude schoenen met gespen, dode bloemen die hij herkende van op het dressoir, en een dot haar die uit de doos viel en wegdwarrelde (54).

Het is juist deze sfeer die in Brouwers’ verhalen voortdurend terugkeert. Zelfs in het zware, in sterke drank verdronken ‘Zonder trommels en trompetten’ waar de kat van de verteller overlijdt: Carrabas, markies van Vossem:

Hij ligt op zijn zij, poten en staart gestrekt, alleen het uiterste puntje van de staart beweegt, een laatste blijk van onbehagen: sterven doet men alleen wat drommel, gaat u toch weg meneer, en a propos, hij wil geen bloemen, geen muziekkorps, geen eerbetoon, geen toespraken en niets bijzonders op zijn graf - van zijn afsterven hoeft uitsluitend de Academie bericht te ontvangen en zulks per aangetekend schrijven, heb ik dat? (128)

De dood en De Scheltpusik
De grote warenhuisketen De Bijenkorf brengt al sinds jaar en dag een eigen boekenweekgeschenk uit; maar de week is voor De Bijenkorf een maand: de literaire boekenmaand. Dit jaar heeft Maarten ‘t Hart deze taak op zich genomen met de novelle De scheltopusik. De onuitsprekelijke titel is een slangachtig reptiel met Kroatië als habitat. De ik-verteller, een man die door zijn vrouw verlaten is, komt in contact met een mooie, oudere vrouw wiens man aan wanen lijdt. De vrouw wil graag weten van de bioloog of de scheltopusik giftig is. Dit is niet het geval. De scheltopusik is het leitmotief door de roman heen; het hele contact tussen de ik-verteller en het echtpaar verloopt via de slang.

Ook ‘t Hart vertelt een verhaal met de dood als thema; de man komt te overlijden en de vrouw heeft hier een groot schuldgevoel over. Helaas is dit ook het slechter uitgewerkte gedeelte van de novelle. ‘t Hart is een geboren verteller die met De scheltopusik de lezer weer weet te boeien, maar aan het einde laat hij de lezer in de steek. Het aantal benodigde pagina’s voor een volledig verhaal zou het aantal beschikbare pagina’s overschrijden. Dit is een veelvoorkomend probleem met de boekenweekprullaria, wat dat aangaat zouden de opdrachtgevers wat makkelijker moeten zijn in de toegestane omvang van de werken. Aan het einde van de De scheltopusik maakt ‘t Hart zijn verteller weer tot de bekende sul uit zijn eerdere werken:

Het leek net of ze voor altijd wegliep, en toen ik terug begon te lopen, de andere kant op, had ik het gevoel dat ook ik akelig in gebreke was gebleven. Mijn vrouw had altijd in tijden van grote en kleine crises tegen me gezegd: ‘Aan jou heb ik helemaal niks.’ Altijd zei ik op cruciale momenten de verkeerde dingen. In plaats van iemand te troosten of op te beuren legde ik dan naar eer en geweten uit wat zo iemand mogelijkerwijs te wachten stond. ‘Weinig dingen waar mensen zoveel wroeging over hebben als een ongewild verzuim. Vaak blijven ze er jarenlang last van houden.’ Alsof je iemand met zo’n sombere voorspelling een hart onder de riem kon steken (72).


De dood en gras In de boekenweek verschijnt er niet alleen literair werk waarin de dood als overkoepelend thema optreedt. Alex Verburg is een bekend interviewer en bundelde zesendertig gesprekken onder de titel: Gelijk het gras, Interviews over vergankelijkheid. De interviews verschenen in de jaren 1990 in het damesblad Libelle. Verburg is een begenadigd interviewer. Hij heeft een groot aantal bekende wereldburgers gesproken waarvan in Gelijk het gras een aantal van hen niet meer leeft, zoals Marike de Klerk, de vrouw van de Zuid-Afrikaanse Nobelprijswinnaar en oud-president Frederik Willem de Klerk. Ze wed in 1994 door Verburg geïnterviewd; vier jaar later verlaat haar man haar en op 3 december 2001 wordt zij beroofd, neergestoken en gewurgd in haar appartement in Kaapstad. Juist dit interview, met deze informatie, is één van de schrijnendste. Ze heeft haar hele leven in dienst gesteld van haar man en lijkt zichzelf helemaal te vergeten. Daarnaast spreekt ze haar hoop voor de toekomst van Zuid-Afrika uit:

‘Onze wetten waren vernederend. Dat zijn we gaan inzien en daar vragen we vergeving voor. Maar hoelang wil de wereld ons nog vergeving horen vragen? We moeten door. Want er is nu democratie, maar daarmee zijn niet alle problemen in het land meteen opgelost. We moeten ons richten op de toekomst. Ons leven is maar kort, gelijk het gras - kent u die psalm? “Die mens, soos die gras is sy dae; soos ‘n blom van die veld, so bloei hy. As die wind daaroor gaan, is dit nie meer nie en sy plek ken hom nie meer nie …” Dit land heeft ons zoveel te bieden, er is zoveel hoop onder de mensen. Laten we daar wat mee doen.’ (16)

De vergankelijkheid en de relatie met de dood bindt de verschillende interviews met elkaar. Verburg weet in een juiste dosering van vragen de geïnterviewden prachtig te portretteren. Het overkoepelend thema is de dood en de vergankelijkheid. Dat zijn de winsten van een dergelijk boekenweekthema: mooie werken waaraan normaliter je aandacht niet naar zou uitgaan, komen nu in de schijnwerpers. Wat voor een resultaten dat oplevert, heeft u hier kunnen lezen.

Almelo, 31 maart 2003


PS:
Tijdens het schrijven van dit artikel is het thema van de boekenweek 2004 bekend gemaakt: Frankrijk. Het motto luidt: ‘Gare du Nord - Ontmoetingen met Frankrijk’. De week wordt gehouden van 10 tot en met 24 maart 2004; Thomas Rosenboom schrijft het boekenweekgeschenk.


Gebruikte werken voor dit artikel:
Ronald Giphart: Gala. Een uitgave van de Stichting CPNB ter gelegenheid van de boekenweek 2003. ISBN 90 74336 82 5. Prijs: gratis bij aankoop van ten minste € 11,11 aan Nederlandstalige boeken. 96 pagina’s.

Vier visies op de dood. Boudewijn Büch: ‘Zingende botten, Over gedichten, dood en souvenirs’; Kristien Hemmerechts: ‘Hotel Terminus’; Bert Keizer: ‘Koud liggen’; Nico ter Linden: ‘De dag zal komen, Janus, Gedachten over de dood en over de fantasie van hemel en hel’. Uitgave van CPNB. ISBN 90 74336 87 6. Ieder boekje telt 56 pagina’s en is te koop voor € 1,95 per stuk of samen voor € 6,00.

Jeroen Brouwers: Het leven, de dood, Verhalen. Amsterdam, Antwerpen: Uitgeverij Atlas, 2003. ISBN 90 450 1016 X. Prijs: € 16,50. 272 pagina’s.

Maarten ‘t Hart: De scheltopusik. Uitgegeven door Magazijn de Bijenkorf BV ter gelegenheid van De Literaire Boekenmaand® die in maart 2003 in de Bijenkorf Boekhandels werd gehouden. ISBN 90 714 4296 9. Prijs: € 3,00. 80 pagina’s.

Alex Verburg: Gelijk het gras, Interviews over vergankelijkheid. [Met foto’s van Sjaak Ramakers] Amsterdam, Antwerpen: Uitgeverij De Arbeiderspers, 2003. ISBN 90 295 5182 8. Prijs: €16, 95. 240 pagina’s.

terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.