NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie

De laatste uren van Boabdil

Geert Langendorff

Wie ooit een bezoek heeft gebracht aan Andalucía, de meest zuidelijke provincie van Spanje, zal merken dat de streek, van boven gezien nog het meest lijkend op een haaientand, een sfeer uitademt die nergens anders te proeven is. De opmerking van Lord Byron: ‘Seville is a pleasant city, famous for oranges and women’, is misschien wel typerend voor de hoofdstad en de rest van de provincie, ook al heeft het meer betekenis voor toeristen dan voor mensen afkomstig uit de streek zelf. Voor een overzeese bezoeker die per boot arriveert in een van de beroemde havensteden, zijn het inderdaad de sinaasappelbomen, los naranjos, en de vrouwen met hun gitzwarte haar, donkere ogen en Arabisch aandoende huidskleur, die hem als eerste in het oog zullen springen, zodra hij voet aan land heeft gezet. Met name de boompjes zijn alomtegenwoordig. Ze bepalen het straatbeeld en zijn er dan ook onlosmakelijk mee verbonden. Misschien dat ze de meest constante waarde vormen in een gebied dat voortdurend in het bezit is geweest van steeds maar weer een nieuwe overheerser. In een klein zinnetje vatte de Engelse dichter waarschijnlijk een van de weinige vaste waarden van de streek samen; de rode draad door de geschiedenis. Uit schilderijen, reisverslagen en literatuur valt op te maken dat zij er altijd waren, nooit van het toneel zijn verdwenen. Ze vormden het decor toen Scipio Africanus, de Romeinse legeraanvoerder, de Carthagers verdreef, waren er toen de Spaanse vorsten schepen naar de Nieuwe Wereld stuurden, bloeiden toen Goya de terreurdaden van het Franse regime portretteerde en stonden nog steeds op hun plek toen Franco een ieder met een vrije geest het zwijgen oplegde. De rest komt niet zo nadrukkelijk aan de oppervlakte en is wat minder gemakkelijk te duiden. Dat is ook geen wonder. Achtereenvolgens werd Andalucía overheerst door de Foeniciërs, de Carthagers, de Romeinen (die er de naam Baetica aan gaven), de Vandalen, de Visigothen, de Moren, en als laatste — als men de korte Franse bezetting en de dictatuur van Franco buiten beschouwing laat — de Reyes Catolicos, het katholieke vorstenhuis waarbij de huidige monarchie aansluit. Hun aanwezigheid is tot op de dag van vandaag zichtbaar, voor een goed verstaander althans. Van al deze volken, historisch gezien toch geen kleintjes, stak er een met kop en schouders boven de rest uit. Onder de Moren (711-1492) maakte de provincie zijn grootste bloeiperiode door; in economisch maar vooral in cultureel en sociaal opzicht. De nog zeer primitief levende Iberiërs konden in levende lijve aanschouwen wat een eeuwenoude, hoogstaande traditie werkelijk inhield. De superioriteit van de Moren uitte zich met name in de ongeëvenaarde bouwstijl, aangezien ze geen, vanuit religieus oogpunt, echte traditie in andere kunstvormen hadden. Vele schitterende bouwwerken zijn door hen opgericht. Helaas zijn slechts enkele hiervan in de oorspronkelijke staat bewaard gebleven. Hoe de katholieke koningen ook hun best deden om alle sporen van hun islamitische voorgangers uit te wissen, ze zouden in hun ijdele pogingen nooit volledig slagen. De Moorse invloed was definitief verankerd in het landschap en de volksaard van Al-Andalus, zoals de Arabische naam van de streek vroeger luidde. Een enkele blik is voldoende om de Oosterse sfeer te proeven. Het kruis en het zwaard hebben daar in zeshonderd jaar geen verandering in kunnen brengen. Een tegel met een bepaald motief, de kleur en de vorm van een dak, gevels, zelfs de tint van de mensen, overal. Neem bijvoorbeeld Sevilla waar de gigantische kathedraal, qua oppervlakte de grootste ter wereld, nog altijd letterlijk en figuurlijk wordt overschaduwd door zijn 93 meter hoge klokkentoren, de Giralda (letterlijk: windhaan). Toen de troepen van Fernando III in 1248 de poorten van de stad naderden, wilden de Moren die hun onvermijdelijke nederlaag voelden aankomen, de moskee met de schitterende minaret met de grond gelijkmaken. Had de koning niet met een gruwelijk bloedbad gedreigd dan was dit ook zeker gebeurd. Fernando had helemaal niets op met de Islam, maar de schoonheid van de toren had een diepe indruk op hem achtergelaten. In de eeuwen die volgden werd de Santa Maria de la Sade, de gigantische gotische kathedraal, letterlijk ‘over’ het oude gebedshuis heen gebouwd, als een enorme theemuts. Op deze manier leek het net alsof de grootste toeristische trekpleister van de voormalige havenstad opgericht was ter meerdere eer en glorie van de katholieke kerk. Verder werd de minaret ook enigszins aangepast. De oorsprong kon echter niet verhuld worden, hoezeer ze hun best daar ook voor deden. Balkons werden aangebouwd, een ‘campana’, het gedeelte waar de klokken zich bevinden, werd erop gezet, de ‘sleutelgaten’ (officieel hoefijzerbogen) werden dichtgemetseld en in de Renaissance en de Barok werden er nog allerlei krullerige versieringen aan toegevoegd. Hoe groot de kathedraal dan ook mag zijn, alle aandacht gaat uit naar de pracht van de Giralda waardoor het centrum van de stad nog steeds gedomineerd wordt door het meesterschap van het volk dat als een bende honden werd verdreven en waarvan de achterblijvers als paria’s werden gezien. Zelfs het graf van de ontdekker van de Nieuwe Wereld, Christoffel Columbus, dat zich binnenin de kerk bevindt, doet daar geen afbreuk aan. De Torre del Oro, de versterkte uitkijkpost langs de oever van de Quadalquivir, de rivier die de stad doorkruist, en het Real Alcázar, het oude paleis, zijn de twee andere gezichtsbepalende bouwwerken van Moorse makelij. Behalve deze drie staat Sevilla verder bol van de Arabische relicten. Met name in de oude ‘barrios’, wijken, waant men zich ver in het verleden: alleen de kriegelige, doolhofachtige straatjes doen al denken aan beschrijvingen van het eens zo fiere Bagdad en de vele, antieke kerkjes dragen bijna allemaal nog sporen van de functie die ze een millennium geleden vervulden.

Het best bewaarde ‘geheim’ van Andalucía is echter in Córdoba te vinden. De argeloze reiziger die op het busstation van het stadje aankomt, zal niet bepaald het idee hebben dat hij er dagen zal gaan doorbrengen. Zoals in elke Zuid-Spaanse stad met enig historisch verleden staat er een museum, een alcázar en een kathedraal. Voor iemand die hoogstwaarschijnlijk al meer plaatsen heeft bezocht met vergelijkbare bezienswaardigheden, is het niet meer iets om heel erg voor warm te lopen. Okay, in alle toeristengidsen staat vermeld dat wie de kans heeft naar Córdoba te gaan zich voor het hoofd zal slaan als hij er (later) achterkomt wat hij allemaal gemist heeft, maar dat wordt zo ongeveer van elk vlek op de kaart gezegd. Maar ja, als je het ‘toerist-zijn’ een beetje serieus wilt nemen, zal je toch minimaal de grote drie af moeten werken en…Córdoba hoort daar samen met Granáda en Sevilla nu eenmaal bij. Van de achtste eeuw tot 1031 was het namelijk de hoofdstad van het kalifaat van Córdoba en is (daarom) van deze drie steden het meest beïnvloed door de Moren. Tijdens dit kalifaat was het een centrum van islamitische kunsten en wetenschappen. In tegenstelling tot Sevilla en Granáda valt dit bij een eerste aanblik niet direct op te maken. De vrij welvarende stad valt in de eerste plaats op door zijn ruime aanbod aan groen. De hoofdweg wordt aan weerskanten omgeven door parken en vele palmbomen. Op zich heel verkwikkend, maar niet opzienbarend. Pas vlakbij de oevers van de rivier vallen de eerste tekenen te bespeuren die duiden op enige historische achtergrond. De granieten brug over de Guadalquivir is bijvoorbeeld best een kiekje waard, zeker bij zonsondergang. Wie echter op tijd naar links gaat en onder een eeuwenoude poort het antieke stadsdeel binnenwandelt, zal na enkele kronkelpaadjes te hebben doorlopen belanden op een groot plein waaraan La Mezquita, de beroemde kathedraal, ligt. In tegenstelling tot Sevilla is deze voormalige moskee nog zeer authentiek. Het gebedshuis en de minaret zijn nog gescheiden door een patio (met de onvermijdelijke sinaasappelbomen) en de buitenmuren zijn onversierd en tamelijk verweerd; niet echt uitnodigend. Wie zich hier niet door laat afschrikken en alsnog naar binnen gaat, zal, na weer buiten te zijn gekomen, waarschijnlijk erkennen niet vaak zoiets schitterends te hebben gezien. Onvoorbereid wordt de bezoeker door een donkere gang geleid om vervolgens, zonder enige waarschuwing, de moskee te betreden: een eindeloze zee van pilaren met daarop dubbele, roodwit gestreepte bogen ondersteunt het plafond, de muren zijn versierd met wandtegels met daarop afbeeldingen van sierlijke planten en bloemen erop geschilderd en de grond is opgedeeld in zwart-witte marmeren tegels. Na de eerste verbazing over dit staaltje van uitzonderlijk vakmanschap enigszins te hebben verwerkt en men wat dieper het rechthoekige gewelf ingaat, kom je als vanzelf bij de ‘mirhab’ het heiligste der heilige, de plek waar de Koran wordt bewaard. Zoeken is overbodig, omdat de stijl steeds geraffineerder wordt. Bij binnenkomst leken de op pilaren steunende bogen nog de maat van alle dingen, maar eenmaal daar aangekomen moet die mening direct worden bijgesteld: de muren en plafonds zijn zo geweldig mooi verfraaid met gelaagde veelhoekige geometrische figuren in verschillende kleuren, de zogenaamde stucwerkornamenten, dat knielen het enige gepaste eerbetoon lijkt. Helaas hebben de katholieken de moskee niet helemaal in de oorspronkelijke staat gelaten. Iets voorbij het midden hangen religieuze schilderijen en is er (zo maar willekeurig) een gouden altaar en een uit hout gesneden preekstoel neergezet. De overwinnaars wilden waarschijnlijk iets tegenover dit architectonische hoogstandje stellen, maar zonder enig succes; het resultaat is volledig misplaatst. Gelukkig is het bij deze (niet al te storende) aanpassingen gebleven. Niemand zal ook maar het geringste idee hebben zich in een katholieke kerk te bevinden en zal bij buitenkomst een licht euforisch gevoel niet kunnen onderdrukken na zoiets indrukwekkends te hebben gezien.

Het mag op zich een wonder genoemd worden dat we vandaag de dag nog steeds een ‘heidens’ bouwwerk in de originele staat kunnen bezichtigen, omdat het katholieke koningshuis nu niet bepaald coulant is geweest met invloeden van buiten. Integendeel. Na de val van Granáda in 1492 vierde xenofobie hoogtij en moest een ieder die van de norm afweek, blank en katholiek, voor zijn leven vrezen. Hoe wrang was het dat juist in het ‘Al Qal’a al-Hamra’, beter bekend onder de naam Alhambra, de definitieve capitulatie een feit werd. In dit rode kasteel was het Boabdil, de laatste Moorse vorst die in de vergaderzaal van het schitterende paleis symbolisch de sleutels overdroeg aan Fernando II en zijn vrouw Isabella. Juist daar, waar de schitterende vertrekken van de bijvrouwen direct doen denken aan de sprookjes van 1001 nacht, de tuinen met hun vele water en weelderige planten de onmetelijke rijkdom van de vorsten terugroepen en de ‘patio de los leones’, een plein binnenin het paleis met in het midden een sculptuur van vier (kleine) leeuwen, de buitengewone klasse van de oude bouwmeesters laten zien. Het einde van Boabdil luidde tegelijk het einde in van de Arabische periode. De Reconquista, het heroveren van Iberië op de Noord-Afrikanen door de katholieken, was daarmee een feit. Vanaf dat moment begon de Spaanse expansiedrift en werd iedereen die niet katholiek was of wilde worden verdreven of op de brandstapel gezet. Het jaar dat nu voornamelijk bekendheid geniet als ‘het jaar van Columbus’ was tegelijkertijd het jaar waarin intolerantie groteske vormen aannam. De koning en de kerk lieten een bloedspoor achter waarvan de gevolgen tot op de dag van vandaag nog steeds zichtbaar zijn. Waarin de jaren van de kalifaten joden, christenen, islamieten, zigeuners in relatieve zorgeloosheid naast (of met) elkaar konden bestaan, luidde de voltooide Reconquista een periode in waarin verdraagzaamheid nu niet bepaald hoog op het prioriteitenlijstje van de koning stond. De missie van het Habsburgse huis was om kosten wat het kost alle inwoners van hun grote rijk te bekeren, goedschiks of kwaadschiks, tot het katholicisme. De overgebleven joden, zigeuners en Arabieren kwamen in de marge van de maatschappij terecht en moesten heel erg op hun tellen passen als ze niet verjaagd of gedood wilden worden. Het kan haast geen toeval zijn dat de dichter Federico Garcia Lorca in 1936 in dezelfde stad waar het laatste beetje tolerantie verloren ging, door de fascistische troepen van Franco is gefusilleerd. Wie goed zoekt, zal op de muren van het Alhambra een fragment uit zijn werk kunnen terugvinden. De man die openlijk kritiek durfde te leveren op de fascisten, de cultuur van de zigeuners ophemelde en daar bovenop ook nog eens homoseksueel was, is op die manier vereeuwigd tot symbool van verzet. Het systeem slaagde erin hem voorgoed het zwijgen op te leggen, maar zijn woorden staan gebeiteld op de plaats waar eens Boabdil tot overgave gedwongen werd. Op een steenworp afstand, in de kathedraal van Granáda staan in een tombe de graven van Fernando, Isabella en hun dochter Juana ‘la Loca’. Zou het op toeval berusten dat juist hun dochter door gekte is getroffen? Dat als de overlevering correct is, zij in een onbewaakt ogenblik het hele rijk op het spel zette, toen zij door een krankzinnige liefde werd bevangen en trouwde met een kwaadwillend persoon? Veel maakte het uiteindelijk niet uit. Onder aanvoering van het koningshuis werd Latijns-Amerika gekoloniseerd en nam de omvang en de macht van het rijk waar het bloed rijkelijk vloeide, alleen maar toe. Het is moeilijk te begrijpen dat onder Karel V, de opvolger van Fernando, het religieus fanatisme zo enorm toenam. De vorst was een klein, mager mannetje met misvormde kaken die hem eten en praten bijzonder moeilijk maakten. Het verhaal gaat zelfs dat de Spanjaarden ‘slissen’ vanwege het spraakgebrek van hun koning.

In de laatste vijfhonderd jaar is er voor de Moslims weinig ten goede veranderd. Wat betreft aanhang hoeven ze niet te klagen. De gigantische massa die afgelopen weekeinde in Mekka verzameld was om het offerfeest te vieren liet dat nog eens duidelijk zien. Elke andere wereldgodsdienst zou willen dat ze zo’n groeicijfer had. Toch laat hun reputatie, zeker sinds 11 september, nogal, en dat is een understatement van de eerste orde, te wensen over. Niemand spreekt meer over het roemrijke verleden, niemand wil meer inzien wat de Islam werkelijk inhoudt. Je hoeft maar een willekeurige krant open te slaan of er wordt iemand die Arabisch spreekt ervan verdacht banden met een terroristische cel te hebben. Er is een ware heksenjacht begonnen. In een weerzinwekkende massahysterie worden opeens honderden miljoenen mensen als paria’s gezien, terwijl de bende van Bin Laden maar een piepklein percentage van die groep omvat. Was het niet Malcolm Little alias Malcolm X die tijdens zijn reis door Afrika en het Midden-Oosten zijn radicale opvattingen wel moest bijstellen? In Mekka, het epicentrum van de Islam, werd hij met zo’n verbluffende gastvrijheid onthaald door mensen van alle kleuren van de regenboog, dat hij zijn ideeën over de Islam (en zelfs over de door hem verfoeide blanken) wel moest veranderen. Bij de bron zag hij dat vredelievendheid en tolerantie de belangrijkste ingrediënten vormen van de eeuwenoude maar springlevende religie. Wie de moeite neemt een bezoek aan Andalucía te brengen zal tot een zelfde inzicht komen. De schitterende overblijfselen van een eens zo bloeiende cultuur geven geen andere interpretatiemogelijkheid. Boabdil zal hier nooit een vermoeden van hebben gehad. Hij zal in zijn sprookjespaleis met angst en beven de horde van Fernando tegemoet hebben zien komen, niet wetende wat de aanstormende koninklijke heerscharen met hem en zijn familie zouden doen. Zijn laatste uren zullen allesbehalve louterend zijn geweest. Het enige dat wel met zekerheid gezegd kan worden, is dat de sinaasappelbomen ook toen in bloei stonden, net als ze dat over duizend jaar waarschijnlijk nog steeds zullen doen, het decor vormend bij een nog onbekend toneel.

terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.