NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie

De termieten van Maeterlinck

David Van Reybrouck

In december 1926 publiceerde Maurice Maeterlinck La vie des termites, zijn negentwintigste boek. De kritiek in binnen- en buitenland was enthousiast: de Belgische Nobelprijswinnaar was er andermaal in geslaagd om de vorderingen binnen de entomologie op een toegankelijke manier te ontsluiten, ja zelfs te verrijken met een aantal eigen overpeinzingen. Toen een jaar later de Engelse vertaling verscheen, reageerde een Zuid-Afrikaans dichter, journalist en amateurbioloog ontsteld: Maeterlincks centrale stelling zou van hem afkomstig zijn. Onderzoek in Belgische en Zuid-Afrikaanse archieven geeft hem gelijk. Maeterlinck, die nooit een termietennest had onderzocht, pleegde conceptueel plagiaat.

Eugéne MaraisEén tentoonstellinkje, dat was het activiteitenprogramma naar aanleiding van de vijftigste sterfdag van Maurice Maeterlinck vorig jaar. Terwijl Louis Paul Boon, die andere Oostvlaming die twee decennia aan gene zijde verkeerde, herdacht werd met heruitgaven, lezingen en het onvermijdelijke Boonbier, was er van zoiets als een Maeterlinck-jaar geen sprake. Het zegt iets over ’s mans roestige populariteit. Te Franstalig voor de Vlamingen, te Vlaams voor de Franstaligen, te omvangrijk voor de literatuurwetenschappers, te gedateerd voor de lezers. Nee, het valt moeilijk te geloven dat deze Gentenaar ooit een van de coryfeeën van de wereldletterkunde was wiens symbolistische stukken aanbeden werden van Tokyo tot New York, Parijs en Moskou. Burgervrouwen vielen voor zijn mystieke diepzinnigheid, Debussy zette zijn Pelléas et Mélissande op muziek en Rilke overwoog zelfs om aan zijn eigen literaire ambities te verzaken en een theater op te richten waar alleen Maeterlinck zou gespeeld worden. Hij maakte gelukkig de juiste keuze.
       Naast toneelauteur was Maeterlinck ook vertaler, dichter en essayist met bijzondere belangstelling voor natuurhistorie. Zijn La vie des abeilles (Het leven van de bijen) uit 1901 was een samenraapsel van eigen ervaringen als imker, wetenschappelijke literatuur en metafysische beschouwingen. Er werden bijna een kwart miljoen exemplaren van verkocht. Een kwarteeuw later waagde hij zich opnieuw aan een studie over sociale insecten: La vie des termites (Het leven van de termiten) verscheen in 1926, gevolgd door La vie des fourmis (Het leven van de mieren) in 1930. De reden waarom een gevierd schrijver zich bezighield met het minuscule gewriemel der geleedpotigen is lang niet zo extravagant. Vanaf het midden van de negentiende eeuw werd het bestuderen van insecten een geliefde gentleman’s hobby. Mannen met sierlijke bakkebaarden en dure zakvesthorloges hurkten in het hoge gras, in de hoop iets van het Grote Leven te begrijpen door een studie van het allerkleinste. Het belang van Darwins revolutionaire denken schonk een zekere waardigheid aan het rondhollen met een vlindernetje, het in het gras liggen met een loep en het opprikken van kevertjes op kartonnetjes. In Zuid-Frankrijk werkte de dorpsonderwijzer Jean-Henri Fabre aan zijn tiendelige Souvenirs entomologiques, schitterende beschrijvingen van het insectenleven die hem de bijnaam ’de Virgilius van de insecten’ opleverde. Meer dan een eeuw later zou zijn kleinzoon Jan met keversculpturen en vliegenbrillen een beroemd kunstenaar worden in België.
       Insecten kropen ook binnen in de letterkunde. Vladimir Nabokov was een verwoed verzamelaar van vlinders, Ernst Jünger was gefascineerd door kevers en Kafka beschreef in Die Verwandlung hoe een man plots verandert in een reuzekever. Een aantal auteurs deed hun jonge personages krimpen en binnendringen in een wereld vol metershoge grashalmen: Alice verdween in Wonderland, de kleine Johannes ontmoette libellen en mieren en Erik doolde rond tussen de grote insecten. Tussen 1850 en 1950 vonden het getok, het geknaag en het gekruip van insecten een weerklank in het gekras van pennen op nagelwit papier. Bellettrie en entomologie gingen een tijdelijk maar hecht verband aan; insecten werden zinnebeelden van de mens, de samenleving en de schepping. Gezelle zag in zijn krinkelende winkelende waterding de hand van God, Kafka verbeeldde zijn beangstigend mensbeeld in het afschuwelijke keverlijf van Gregor. Voor de een was het ongedierte, voor de ander een godsbewijs. Het kroop alle kanten uit.
       Zo ook Maeterlinck. Het Darwinisme leek hem een tijdelijke dwaling en het complexe gedrag van sociale insecten sterkte hem in die opvatting. De verbluffende arbeidsverdeling tussen koningin, werkers en soldaten kon niet toevallig ontstaan zijn door natuurlijk selectie. Zo volmaakt, daar moest een hogere wil achter zitten. Termieten waren zeer oud en konden dus een beeld schetsen van de uiteindelijke lotsbestemming van de mens. Enig probleem: al wat hij erover wist, kwam uit de boekenkast. Maar niet getreurd, als groot en visionair schrijver was het zijn taak om de groeiende kennis over die beestjes te vertalen naar een breder publiek. Hij vermeldde dan ook in zijn inleiding dat hij “slechts het werk van professionele entomologen” wou resumeren, schijvers “die alleen de cultus van de wetenschappelijke observatie aanhingen”. Nee, hij zou zijn lezers niet lastig vallen met honderden voetnoten. Een korte bibliografie aan het eind moest volstaan, tenslotte was er nog niet zoveel gepubliceerd over termieten. Zijn taak zou erin bestaan de feiten te presenteren en te groeperen. Alleen het duiden ervan nam hij voor zijn rekening: “Seule l’interprétation de ces faits m’appartient plus ou moins” (ik ben alleen min of meer verantwoordelijk voor de interpretatie van die feiten).
       Plus ou moins (min of meer), daar zou het om draaien. Reeds bij de publicatie van Maeterlincks eerste toneelstuk betichtte men hem van plagiaat, ten onrechte overigens. Voor de enen was het superieur aan Shakespeare, voor anderen platvloers plagiaat van de meester uit Stratford-upon-Avon. Maeterlincks enorme belezenheid keerde zich soms gewoon tegen hem: nu zou men zijn verwijzingen naar de Duitse en Engelse literatuur als intertekstualiteit begrijpen, toen werden ze als letterdieverij bestempeld. Het ergst brak hem dat op in 1910 bij zijn Marie-Madeleine, waarin hij expliciet verder bouwde op een thema uit het gelijknamige toneelstuk van de Duitse auteur en Nobelprijswinnaar Paul Heyse. Hij had Heyse toestemming gevraagd en zelfs voorgesteld om in de winst te delen, maar die vond het ungeheuerlich (ongehoord) wat de Belg uitspookte met zijn geistiges Eigentum. Het kwam tot een enorme rel in de Duitse pers. De affaire zou Maeterlinck leren nooit meer zijn inspiratiebronnen eerlijk aan te geven. In literaire teksten geldt wellicht wat Ezra Pound eens zei, namelijk dat slechte auteurs ontlenen en goeie stelen. Maar of het ook waar is voor wetenschappelijke vulgarisatie is een andere vraag.
       Tegen het eind van zijn termietenboek zei Maeterlinck dat hij nu pas begreep wat hem bij de bijen nog ontgaan was, namelijk dat de hele termietenhoop moest gezien worden als één groot lichaam waarvan de organen nog niet helemaal samengesmolten zijn. Ziedaar, de centrale verklaring die hij en passant verzon bij het werk van de wetenschappers. Net zoals het mensenlichaam uit miljarden cellen bestaat, zo bestaat de termietenheuvel uit miljarden wezens die alleen gericht zijn op het voortbestaan van de gemeenschap. Je moest niet kijken naar de individuele dieren, maar de hele gemeenschap als een enkel individu beschouwen. Nee, het ging niet om natuurlijke selectie maar om een schitterend voorbeeld van een hogere wil die al die diertjes begiftigd had met een ’collectieve ziel’. Een soort “vitaal vocht” noemde hij het ook, “uitgestrekter, elastischer, subtieler, psychischer of etherischer dan dat van ons lichaam.” Moeten symbolistische dichters zich eigenlijk wel aan wetenschap wagen, vraagt men zich onwillekeurig af. Maeterlincks belangrijkste stijlfiguur was overigens de opsomming van adjectieven-zijn woordenschat was fabuleus, zijn œuvre soms een thesaurus. Recensenten loofden in ieder geval zijn stijl en zijn oorspronkelijke verklaring, de onbekende componist Guns zette het ten dele op muziek en een fan noemde Maeterlinck “een van onze zuiverste vlaggen die over onwetendheid en lompheid zijn blanke sereniteit streek, merci.” Het boekje verscheen in de daaropvolgende jaren in het Duits, het Spaans, het Portugees, het Italiaans, het Zweeds, het Hongaars en natuurlijk het Engels.

“Ek wil hom nie van letterdiewery beskuldig nie, al blyk dit ook al duidelik dat hy sy teorie aan my Siel van die Mier ontleen het.” Zo stond te lezen op 6 januari 1928 op de eerste pagina van Die Huisgenoot, een Zuid-Afrikaans weekblad dat een belangrijke rol speelde in de emancipatie van het Afrikaans als schrijftaal. De auteur ervan was de schrijver en amateurbioloog Eugène Marais, de ’hy’ Maurice Maeterlinck, de aanleiding de Engelse vertaling van La vie des termites.
Marais had vanaf 1907 een tiental jaren in de Waterberg doorgebracht, een afgelegen bergachtig gebied honderdvijftig kilometer ten noorden van Pretoria. Hij woonde er bij vrienden op boerderijen en wijdde zich voornamelijk aan het bestuderen van bavianen, termieten en slangen. Tussen oktober 1925 en juni 1926 schreef hij een artikelenreeks in Die Huisgenoot over ’die siel van die mier’. Hoofdgedachte ervan was … dat termieten moesten begrepen worden als onderdelen van één groot lichaam. Voor Marais kwam de koningin overeen met de hersenen en het voorplantingsorgaan, de schimmeltuinen met het spijsverteringsstelsel, de wand van de termietenheuvel met de menselijke huid, de werkers en de soldaten met de rode en witte bloedlichaampjes, het jaarlijkse uitzwermen van de gevleugelden met de geslachtsdaad. Alle organen waren er, maar relatief onafhankelijk van elkaar. Bij Marais vinden we in detail uitgewerkt wat Maeterlinck plus ou moins als zijn eigen centrale verklaring presenteerde.
Marais reageert eerst schouderophalend, maar in de kwaliteitskrant The Star verschijnt op 24 december 1927 een lang, verontwaardigd stuk, gevolgd door Marais’ eigen tekst in Die Huisgenoot. Al gauw gonst het woord plagiaat in kringen van Afrikaner intellectuelen. Een belangrijk advocaat wordt erbij geroepen, de volksvertegenwoordiger Te Water. Even is Zuid-Afrika te klein. Men overweegt een rechtszaak in Europa, de kansen lijken gunstig. Maar financiële moeilijkheden en Te Waters’ nieuwe benoeming doen Marais afzien van zo’n zaak en de affaire loopt met een sisser af. In België is men niet eens op de hoogte van het gerommel aan de andere zijde. Toen Marais in 1933 besliste om zijn uiterst populaire artikelen in boekvorm uit te geven, schreef hij in het voorwoord: “Ik durf in alle oprechtheid te verklaren, dat ik over de vaststelling van deze prioriteit niet in het minst bezorgd ben ter wille van de eer die daarmee verbonden is. Ik zou deze met de meeste bereidwilligheid aan Maeterlinck schenken, maar ik zou ongaarne aan de beschuldiging van plagiaat worden blootgesteld. […] Welke lezer zou ooit denken dat dit andersom was geweest, wanneer hij de beroemde Belg en de onbekende Afrikaanse schrijver vergeleek?”

Heeft iemand die teksten eigenlijk ooit vergeleken? In de driekwart eeuw sinds de bewuste affaire hebben er welgeteld zeven mensen woorden aan vuil gemaakt. Geen van hen heeft de teksten in de oorspronkelijke taal of publicatie naast elkaar gelegd, geen van hen is de archieven ingedoken. De indrukwekkende bibliografie die Rykner twee jaar terug over Maeterlinck publiceerde, bevat tussen de bijna zesduizend referenties één (1) artikeltje over Marais. Onontgonnen terrein dus.
       Comparatieve lectuur van beide teksten is zoals neven en nichten vergelijken: je ziet een boel verschil, maar ook een aantal treffende gelijkenissen, familietrekjes. Op geen enkel punt zijn er letterlijk passages overgenomen, maar beide auteurs spelen met die lichaamsmetafoor. Wanneer je een nest verwondt, zegt Marais, komen eerst de soldaten naar buiten om vijanden af te weren en daarna werkers die de bres herstellen, net zoals bij een wonde eerst witte bloedlichaampjes uittreden om besmetting tegen te gaan, terwijl rode bloedlichaampjes de wonde dichten. Ook Maeterlinck trekt de vergelijking met de rol van les globules rouges, de rode bloedlichaampjes na een hevige bloeding. Marais stelt dat ’een termietennest in werkelijkheid een afzonderlijk en zelfstandig dier is’; Maeterlinck ziet ’la termitière comme un individu’. Marais heeft het over een ’geheimsinnige in-stand-hou’ die de termieten stuurt, Maeterlinck spreekt over ’la puissance occulte’ (de duistere kracht) als drijfveer van de gemeenschap. Marais bedenkt de term ’groepsiel’ om het collectieve gedrag te verklaren, Maeterlinck gebruikt het begrip ’âme collective’ (collectieve ziel). Marais beschrijft de schimmeltuinen als ’die maag en lewer van die saamgestelde dier’, Maeterlinck vergelijkt de spijsverterende werkers met ’l’estomac et le ventre collectif de la population’ (de collectieve maag en buik van de bevolking). Maeterlinck was weliswaar in het Frans opgevoed, maar beheerste het Nederlands voldoende. Het Vlaams was de taal waarmee thuis het personeel werd aangesproken, hij vertaalde op zeventwintigjarige leeftijd de mystieke geschriften van Jan van Ruusbroec, elk jaar nog las hij de nieuwe roman van zijn vriend Cyriel Buysse en op hoge leeftijd kon hij moeiteloos het Halewijnlied voordragen. Vlaamse dialecten, Middelnederlandse teksten, Maeterlinck was niet alleen passief vertrouwd met het Nederlands, maar ook met de moeilijker schrijfwijzen ervan. Afrikaans lezen moet voor hem geen noemenswaardig probleem zijn geweest.
       Het vaststellen van gelijkenis, hoe frappant ook, is nog altijd niet het vaststellen van plagiaat. Daarvoor heb je archieven nodig. Na zo’n tekstvergelijking lijkt de klus gesneden koek: je gaat naar het Maeterlinck-archief in Gent, je vraagt er de map over termieten op, je vindt er een kopie van de artikels van Marais, in de marge ervan zie je aantekeningen van de Gentse symbolist. Simpel, toch?

Het Maeterlinck-archief in de Gentse Veldstraat is een oase van rust tussen de suikerwafels en de straatmuzikanten beneden. Het bevat de belangrijkste collectie Maeterlinckiana in ons land, waaronder manuscripten, brieven en zelfs zijn bibliotheek, met tafel, stoelen en kasten incluis. Het aanbod is rijk, de kaartenbak uitmuntend, de archivaris een enthousiast en schrander mens. Alleen: over het termietenwerk is niets bewaard. Een paar kattebelletjes aan zijn illustrator, dat wel, maar geen carnet de pensée (kladje), geen manuscript, geen drukproeven, niks niemendal. Elders in ons land, in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel, het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven in Antwerpen en de indrukwekkende privé-verzameling van Carlo de Poortere in Kortrijk zit ook belangwekkend materiaal over Maeterlinck. Zijn leven is zo goed gedocumenteerd dat geen enkele biograaf er zich nog aan waagt. Maar over termieten? Njet. Zelfs Rykners uitputtende bibliografie blijft stil over het termietenboek. Terwijl van alle andere natuurboeken tenminste het manuscript is bewaard, gingen de termieten, zoals in de natuur, ondergronds. Reeds bij de veiling van de inboedel van het kasteel van Orlamonde in 1974, Maeterlinck’s laatste stulp, was het werk verdwenen. Archivarisch is het boek dus zo goed als onbestaand.
       Dan maar naar Zuid-Afrika, waar het volop winter is. Maar ook daar zijn de struikelblokken immens: na de dood van Marais’ enige zoon in 1981 werd zijn hele archief geveild door Sotheby’s. De nalatenschap van Marais-die als taalactivist, natuurliefhebber en gekweld mens een soort Gezelle-status geniet bij de Afrikaanstaligen-raakte dus verspreid over een land zo groot als Duitsland, Frankrijk en Spanje samen. De biograaf van Marais, de uiterst innemelijke Leon Rousseau, heeft gelukkig een aantal documenten kunnen kopiëren en betrokkenen kunnen interviewen toen hij aan Die Groot Verlange werkte, het levensverhaal van Marais waarmee hij midden de jaren zeventig een belangrijke literaire prijs verwierf. Een kwarteeuw later op een regenachtige winterdag in zijn huis dat uitkijkt over een baai, weet hij zelf niet meer wat hij van de hele affaire moet denken. Voor hem is het nog steeds niet aangetoond, zegt hij bij een bord bruine-bonensoep. Zijn documenten geven geen uitsluitsel.
       In Kaapstad zit de redactie en het archief van Die Huisgenoot. Het blad bestaat nog steeds, maar is nu een soort Dag Allemaal geworden, er staan gezondheidspraatjes, radeloze lezersbrieven en skokkende fotobeelde in. Met een wekelijkse verkoop van bijna een half miljoen exemplaren is dit het grootste blad in Zuid-Afrika. Jaja, ze hebben een archief, wordt aan de telefoon verzekerd. Alle oude nummers kunnen er in een stoffig rommelkot gevonden worden, de banden vallen er bijna uiteen. Kopiëren mag, dit is de wereld van glamour en cool, wie geeft er nou nog om die oude rotzooi. Of ze ook nog oude adressenbestanden hebben? “Van wanneer had je ze gewild?” vraagt een olijke zwarte medewerker van het departement abonnementen. Van midden de jaren twintig. “Meneer, ik was toen nog niet eens geboren. We houden die dingen niet langer dan vijftien jaar bij. De groeten in België!” Een schouderklopje, een rij witte tanden, men staat weer op straat.
       Marais beweerde bij hoog en bij laag dat Maeterlinck een neologisme van hem gestolen had: het begrip ’nasicornis’, letterlijk neushoorn-achtig, waarmee hij de spuitvormige kop van bepaalde termietsoldaten mee omschreef. Maar Marais beweerde ook eens dat Maeterlinck hem pagina na pagina overgeschreven had, kwestie van er een korrel zout bij te nemen. Nasicornis, zo leert een kleine zoektocht op het internet bovendien, bestond al langer in de biologie ter beschrijving van een type pofadder. Bitis nasicornis, de neushoornadder, voor het eerst beschreven in 1802, dankt zijn naam aan de hoornachtige uitsteeksels gevormd door een paar schubben op de kop van deze gifslang. Komt algemeen voor in het tropische deel van Afrika en is alom gekend als de mooist gekleurde addersoort. Maar wacht even, Marais was een fervent herpetoloog met een bijzondere passie voor Afrikaanse cobra’s en adders. Als kind kweekte hij ze al thuis, in de Waterberg bestudeerde hij ze uitvoerig, op zijn ex libris stond er zelfs een afgebeeld mogelijks als verwijzing naar zijn morfine-verslaving. Marais, zo zegt zijn biograaf Rousseau, had even goed een boek met als titel Die Siel van die Slang kunnen schrijven. De term ’nasicornis’ paste hij toe op termieten om een gelijkaardig uitstulpsel op de kop te beschrijven. In zijn Huisgenoot-bijdrage van 22 januari 1926 liet hij op de titelpagina een tekening opnemen van de verschillende kasten: ’Nasikorniese soldaat’ stond er prominent in het onderschrift.
       Op pagina 78 bij Maeterlinck lezen we over de soldaten van het in Zuid-Afrika courante termietengeslacht Eutermes. Er komt een gebruikelijk rijtje adjectieven: “on les appelle nasutés, nasicornes ou termites à trompe ou à seringue” (men noemt ze neushoornachtig of termieten met een slurf of met een spuit). Een paar hoofdstukken verder heeft hij over een soort op het eiland Sint Helena, waarvan de soldaat “nasicorne ou à seringue” (neushoornachtig of met een spuit) is. Maeterlinck schreef Marais op geen enkel moment over, daarvoor was hij te verstandig en te literair begaafd, maar in de overtuiging dat ’nasicornis’ een algemeen wetenschappelijk concept was, verraadde hij een van zijn belangrijkste inspiratiebronnen. Hier zat letterlijk een adder in het gras van zijn weelderig taalgebruik. Achter de term stak daadwerkelijk een angel: het kleine puntje op de kop van de termietensoldaat prikte de illusie door van zijn oorspronkelijkheid.

Hoe was dit alles gebeurd? In een interview in 1923 zei Maeterlinck dat hij het wat rustiger aan wou doen. Hij was net eenenzestig geworden: “Naarmate de jaren vorderen krijg ik het gevoel niet genoeg geleefd te hebben totnogtoe. Ik wil alleen nog maar proeven van het leven, zonder de gedachte aan een taak die moet afgewerkt worden en de vreugde bederft.” Een paar jaar daarvoor was hij getrouwd met Renée Dahon, een meer dan dertig jaar jongere actrice. Ze kochten het kasteel Médan in het departement Seine-et-Oise, woonden daarnaast in Nice en reisden naar Amerika, Italië en het Nabije Oosten. Maeterlinck genoot van het schone leven en het leek alsof hij nooit nog een pen zou beroeren. Op 12 mei 1925 zou zijn eerste kind geboren worden, een zoon. Het werd echter een traumatische ervaring toen bleek dat de placenta voor het kind kwam. Om het overvloedig bloedverlies van de moeder te stoppen moest het kind op nogal gruwelijke wijze opgeofferd worden. Het bracht Maeterlincks beschouwelijke aard weer boven.
       Toen het echtpaar Maeterlinck het daaropvolgende jaar een rondreis maakte in Algerije en Tunesië, rees vermoedelijk het plan voor een nieuw boek. Jeugdvriend Buysse was er ooit geweest en had Maeterlinck geschreven dat de woestijn niet dor en kaal was, maar ’levend, trillend en bevolkt onder sluiers van mysterie.’ Het krioelde er van het leven. Ze vertrokken op 12 februari en reisden een maand lang rond met de autocars van de Compagnie Transatlantique. Wellicht ontstond toen Maeterlincks belangstelling voor termieten, er komen op zijn minst zes geslachten voor waarvan de meeste bovengrondse nesten bouwen. Uit zijn schaarse briefwisseling zullen we het niet weten. Op een postkaart aan Buysse liet hij alleen weten dat het eten afschuwelijk was. Maar een zeker oog voor insecten had hij wel, zoals blijkt uit een ansicht aan zijn Brusselse vriend Gérard Harry: “Het licht is mooi en de temperatuur delicieus, maar de inboorlingen zijn muggen die de toerist ontvangen om zijn schoenen te poetsen, blikken messen te verkopen en hem te gidsen in de enige straat van het stadje!”
       Een paar weken na zijn thuiskomst schrijft hij vanuit Nice aan een andere Belgische vriend, de bekende graficus Charles Doudelet, dat hij hem over meerdere zaken wil spreken. Vermits Doudelet het werk van Maeterlinck illustreerde, wijst dat op een plan voor een nieuw boek, het eerste in jaren. Ze blijven in contact en Doudelet wordt uitgenodigd voor een bezoek aan het kasteel van Médan eind augustus. Ondertussen werkt Maeterlinck aan zijn boek en stuurt op 9 oktober een eerste versie naar zijn uitgever in Parijs. Zijn vriend Gérard Harry, journalist bij Le Soir, signaleert hem echter nog belangrijk materiaal. Maeterlinck reist meteen naar Brussel op 29 oktober. Hij logeert er in het Palace Hotel en krijgt er bovendien van Valère Gille, dichter en medewerker aan de Koninklijke Bibliotheek, een ander boek over termieten te leen. Dat geeft hij aan illustrator Doudelet die er dringend een frontispice uit moet maken. Op 1 december ontvangt Maeterlinck de tekening in Médan en stuurt hem een paar dagen later met de laatste drukproeven naar de uitgever. Een week later verschijnen de eerste recensies.
       Dat alles om maar te zeggen dat Maeterlinck nog volop contacten had in de Belgische literaire wereld met mensen die de grote Nobelprijswinnaar maar al te graag wilden helpen met zijn nieuwe project. Nog steeds werd hij, als groot schrijver, uitgenodigd voor banketten waar hij geen zin in had. Nog steeds vond hij het de moeite om, terwijl het boek al gezet werd, naar Brussel te komen voor een aantal boeken. In dat najaar van 1926 blijft hij ook in contact met Buysse, die hij uitnodigt voor een bezoek aan Médan. In de flamingantische kringen waar Buysse deel van uitmaakte, leeft nog steeds een zeer sterk pro-Afrikaans gevoel. Sinds de Anglo-Boerenoorlog (1899-1902) zijn de Boeren een soort heroïsche loot aan de Groot-Nederlandse stam. Dat waren nog eens mannen met baarden, bijbels en biltong, het gedroogde rundvlees waar kloeke kaken voor nodig waren. Buysse’s halfneef Paul Fredericq, hoogleraar geschiedenis en rector van de Gentse universiteit, nam het strijdvaardig op voor dat vleesch van ons vleesch daar in het verre Zuid-Afrika. De taalstrijd van het Afrikaans tegen het Engels waar Marais zich voor inzette, werd vergeleken met de strijd van het Vlaams tegen het Frans. In de jaren twintig zong men ook in Vlaanderen uit volle borst het liedje over Sarie Marais mee en kon de Afrikaanse letterkunde zich in een groeiende belangstelling verheugen. Die Huisgenoot, het belangrijkste literaire blad van het moment, werd ook oorsee, overzees verspreid, wat wil zeggen dat het in huiskamers van Vlaamse en Nederlandse intellectuelen op salontafels lag te slingeren.
Het was Marais al altijd voorgekomen dat zijn theorie pas in een laat stadium Maeterlincks manuscript was binnengekropen, ’ná die boek feitlik klaar geskrywe was’. Hij had gelijk: Maeterlinck kreeg de exemplaren van Die Huisgenoot pas tijdens zijn spoedverblijf in Brussel onder ogen en verwerkte nog snel diens verhelderende denkbeelden als sluitstuk van zijn tekst. Twaalf jaar later verscheen Marais’ boek bij de prestigieuze uitgeverij Payot in het Frans. In het voorwoord wordt de zaak opnieuw aangehaald. Het is goed mogelijk dat de 76-jarige Maeterlinck toen zo’n rel als met Heyse wou vermijden en zijn archief opschoonde. Nee, Maeterlinck stal geen woorden, hij presenteerde andermans theorie als de zijne. Juridisch maakt dat de zaak lastiger, deontologisch alleen maar droeviger. De auteur die ooit ’de schatkamer der nederigen’ beschreef, had hier toch een steek laten vallen.

Deze bijdrage kwam tot stand met de steun van het Fonds Pascal Decroos voor Bijzondere Journalistiek (www.fondspascaldecroos.com).

Maeterlinck
Belgiës eerste en enige Nobelprijswinnaar letterkunde totnogtoe werd geboren in 1862 als eerste zoon van een Gentse, renteniersfamilie. Hij bracht zijn jeugd grotendeels door op het familielandgoed in Oostakker en studeerde bij de Jezuïeten aan het Gentse Sint-Barbaracollege. Meer uit verplichting dan overtuiging werd hij advokaat, waarna hij al gauw overschakelde op de letterkunde en de vaandeldrager werd van het Belgisch symbolisme. Samen met Georges Rodenbach, Emile Verhaeren en Charles Van Lerberghe behoorde hij tot de laat-negentiende-eeuwse generatie Vlaamse schrijvers die het Frans als cultuurtaal hanteerden. Zijn eerste toneelstuk, La princesse Maleine uit 1890 werd door de Franse literatuurpaus Octave Mirbeau overbejubeld als zijnde “superieur in schoonheid aan het mooiste dat men vindt bij Shakespeare”.
Over het algemeen geldt zijn werk van voor 1900 (zoals de dichtbundel Serres chaudes, de essaybundel Le Trésor des Humbles en het toneelstuk Pelléas et Mélissande) als zijn beste. Erna werd hij bekend bij het grote publiek met het natuurboek La vie des abeilles (1901), het toneelsprookje L’oiseau bleu (1908) en uiteraard zijn Nobelprijs van 1911. Maeterlinck woonde vanaf 1897 hoofdzakelijk in Frankrijk, achtereenvolgens in een villa, een abdij, nog een villa, een kasteel en nog een kasteel. Op zijn oude dag zat hij hele nachten met een geweer op zijn schoot te waken en sliep hij onder een kopie van het Lam Gods. Hij overleed aan een hartaanval in 1949.

Marais
Eugène Marais werd geboren in 1871 in Pretoria, toen nog een dorp. Afkomstig uit een Engelstalige familie, werd hij een belangrijke voorvechter van het Afrikaans. Hij schreef voor de krant Land en Volk, werd er op de 22-jarige leeftijd hoofdredacteur en eigenaar van en trok zo fel van leer tegen president Kruger dat de toegang tot de parlementaire persbanken hem werd ontzegd. Stress en slapeloosheid deden hem naar opium grijpen, later naar morfine waarvan men toen meende dat het niet verslavend was. Zijn vrouw stierf in het kraambed na een huwelijk dat maar elf maanden had geduurd. Marais ging rechten studeren in Londen, maar werd zoals Maeterlinck een halfslachtig jurist. Hij smokkelde munitie en medicijnen vanuit Europa naar Zuid-Afrika om de Boeren te helpen in hun strijd tegen de Britten, maar zonder succes.
Zijn poëtisch œuvre is niet omvangrijk-hooguit dertig gedichten-maar van hoog niveau. In Komrij’s recente bloemlezing Afrikaanse poëzie, staan er negen gedichten afgedrukt. Naast waarnemer van termieten, was hij de eerste ter wereld die bavianen in het wild bestudeerde. Hij bleek een groot kenner van Afrikaanse slangen en de eerste die een type van de uiterst zeldzame broodboom beschreef, de later naar hem vernoemde Encephalartus eugene-maraisii. Nochtans miste hij de nodige academische contacten om door te breken. Zijn hele leven was een aaneenschakeling van gemist talent en gefnuikte ambities, gedomineerd door een gruwelijke afhankelijkheid van morfine. In 1939 schoot hij, 65 jaar oud, een kogel door zijn borst en door zijn mond.

Termieten
Termieten behoren tot een van de oudste takken van de insectenwereld en zijn nauwer verwant met kakkerlakken dan met mieren. Op dit moment zijn er zo’n tweeduizend soorten bekend; het aantal levende individuen op aarde moet honderden miljarden bedragen. In delen van het Amazonewoud vormen mieren en termieten samen een kwart van de totale biomassa.
Hun sociale organisatie is verbluffend. Middenin de termietenheuvel bevindt zich de koningin, een wit, vettig worstje van wel een pink lang waaruit nog net een kopje steekt. Ooit een gevleugeld insect, is ze nu een vadsige legmachine die een kleine honderdduizend eieren per etmaal fabriceert en zich door haar gigantische omvang niet kan verroeren. Ze wordt bewaakt door forse soldaten en gevoed door kleinere werksters die ook de eieren wegdragen naar speciale broedkamers. Elders in de termietenhoop zijn schimmeltuinen aangelegd waar hout, bladeren en papier door microscopische bacteriën worden omgezet in cellulose, het enige wat termieten kunnen eten. Strakke, ondergrondse colonnes halen die ruwe voedingsstoffen uit de directe omgeving en richten daarbij vaak grote ravages aan.
Duizenden werkers bouwen zandkorrel per zandkorrel de termietenheuvel verder uit. Soms is die tot vier meter hoog en meer dan een eeuw bewoond. Binnenin worden temperatuur en vochtigheid constant gehouden. Wanneer er een bres geslagen wordt, stormen soldaten naar buiten. Voor het eerst in het leven ervaren ze het daglicht, maar ook voor het laatst. Terwijl ze met hun puntige kopjes blindelings gif spuiten naar mogelijke indringers, metselen werkers in een spoedtempo het gat weer dicht. De heuvel gaat pas weer open in het regenseizoen wanneer een nieuwe generatie gevleugelden eventjes van het daglicht geniet, alvorens een nieuwe stad der duisternis te stichten.


David Van Reybrouck (Brugge, 1971) is archeoloog en cultuurhistoricus. Hij is verbonden aan de Katholieke Universiteit Leuven en werkt als freelance journalist voor de Vlaamse krant De Morgen. In oktober 2001 verschijnt bij uitgeverij Meulenhoff zijn debuut: De plaag: het stille knagen van schrijvers, termieten en Zuid-Afrika (online verkrijgbaar via www.proxis.nl)

terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.