NeerlandiNet - Neerlandistiek in Suid-AfrikaArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Opiniestukke /
Essays
Onderhoude /
Interviews
Rubrieke /
Columns
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Slypskole /
Workshops
Spesiale projekte /
Special projects
Opvoedkunde /
Education
Kos en Wyn /
Food and Wine
Artikels /
Features
Visueel /
Visual
Expatliteratuur /
Expat literature
Reis /
Travel
Geestelike literatuur /
Religious literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Gayliteratuur /
Gay literature
Hygliteratuur /
Erotic literature
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Die Nederlandse Taalunie

Oudtshoorn tussen struisvogelkweek en kunstenfestival

Eric Rinckhout

De onverbiddelijke verzoener

Elk jaar rond Pasen komen tienduizenden Zuid-Afrikanen uit alle hoeken van hun weidse land naar Oudtshoorn gestroomd, een stadje dat bijna vijfhonderd kilometer ten oosten van Kaapstad gelegen is. Het anders zo rustige stadje — met meer struisvogels dan mensen — barst een week lang uit zijn voegen voor het Klein Karoo Nasionale Kunstefees. Dat is veel tegelijk: een kunstenfestival, een bedevaartsplek voor de Afrikaner, een braderie, een reuzenbarbecue, een discussieforum over ‘ ons taal en ons mense’, een plek waar rechts en links botsen, en waar Vlaamse muzikanten dit jaar een venster op de wereld boden.

Als ik land op de kleine luchthaven van George heb ik er al vierentwintig uur reizen opzitten. Ik heb nog vijftig kilometer voor de boeg. Met de auto. In Zuid-Afrika rijden ze links — een van de vele Brits-koloniale erfenissen — maar worden afstanden in kilometers uitgedrukt. Vijftig kilometer is een peulenschil in dit schier eindeloze land.

Net buiten George zijn er malse weiden waar koeien grazen, maar zodra ik het township van Blanco voorbij ben — elke stad heeft nog altijd haar schaduw — slingert de weg door de adembenemende Outeniqua-bergen. Enkele tientallen kilometers verder begint de Klein Karoo, een halfwoestijn.

Landschap, niets dan vlak landschap, donkerrode droge aarde met fynbos, van de einder links tot de einder rechts. Eindeloosheid voor zover het oog reikt. Omzoomd met bergen aan beide kanten: kwestie van aan de verte ook wat hoogte te geven. Het begrip ruimte krijgt hier een nieuwe dimensie. Het licht trilt in de verzengende hitte. Het is een hard en tegelijk zacht-crèmekleurig licht. En alles wordt omspoeld door de onmeedogende zon.

Net voordat ik Oudtshoorn binnenrijd, draait een bakkie voor mij de weg op. Achterin staan enkele tientallen jonge struisvogels. Hun nekken wiegen mee over het golvende asfalt, ze kijken met glazige ogen, met een eeuwig soort verbazing, licht verongelijkt zoals alleen struisvogels en jonge kinderen kunnen kijken.

Ooit was Oudtshoorn welvarend. Tussen 1870 en 1914 was er een overweldigende vraag naar struisvogelveren. De grootste afnemers waren de Europese modehuizen. Het droge, hete klimaat van de Klein Karoo bleek bij uitstek geschikt om struisvogels te houden. Boeren die snel fortuin hadden gemaakt, lieten toen opvallende villa’s — verenpaleizen — aan de rand van het stadje optrekken. Maar tijdens de Eerste Wereldoorlog was de verenmarkt ineengeklapt en sindsdien was er nooit meer iets opwindends in Oudtshoorn voorgevallen.

Ik rijd onder een straatbreed spandoek het dorp binnen. Een Vloed van kunsten wordt mij beloofd. Ik word niet ontgoocheld.

‘Altesame 160.451 kaartjies is vanjaar verkoop teenoor verlede jaar se sowat 129.000. Die fees is ְn reuse-ekonomies inspuiting vir die gebied. Na raming bestee ’n feesganger minstens R250 per dag (dit sluit verblijf en kaartjiespryse in) en wordt sowat R60 miljoen in die dorp en omstreke se koffers gestort.’ (Uit: Die Burger, 16 april 2001)

De cijfers zijn in onze ogen misschien niet zo schokkend, maar naar Zuid-Afrikaanse normen is een besteding per festivalganger per dag van 1500 frank een bijzonder hoog bedrag. En een injectie van 360 miljoen frank voor de plaatselijke middenstand en horeca is gewoonweg enorm. Ook in andere opzichten is het Klein Karoo Nasionale Kunstefees (KKNK) een festival hors catégorie. Het houdt het midden tussen de Gentse Feesten, de Cultuurmarkt voor Vlaanderen in Antwerpen, Rock Werchter, Jazz Middelheim en het Edinburgh Festival. Het is een kermis, een braderie, een jaarmarkt. Alle kunsten komen aan bod, in het Hooffees en in het Rimpelfees (de marginale producties). De festivalbrochure, waarin elke productie summier wordt voorgesteld, beslaat 128 pagina’s — dat geeft toch al een idee. Er is dans en bewegingstheater, drama, cabaret en muziektheater, klassieke muziek, lezingen, komedie, woordkunst en poëzie, rock en jazz. Er zijn openluchtvoorstellingen en de gratis producties vind je onder de noemer ‘ Platsakplesier’. In de marge worden er ook nieuwe boeken gepresenteerd en wordt er voorgelezen en gediscussieerd in de tijdelijke, goed gestoffeerde boekhandel Boekeparadys. Ieder die naam heeft in de Afrikaanse kunstwereld is er.

Het stadje staat een week lang op zijn kop, hotels zitten vol, bewoners verhuren hun huis en slapen in de eetkamer of in de open lucht of trekken een week elders in. Overal in Oudtshoorn staan er tenten, braken luidsprekers muziek, walmen de barbecues. Er wordt gespeeld in heuse theaters, in feestzalen van scholen, in een auditorium van het leger en in de officiersmess, in gymzalen, de wijncoöperatieve, het voetbalstadion en een fabriekshal.

Afrikaners komen in Oudtshoorn weer thuis in hun taal, ze dompelen zich een week lang onder in muziek en cabaret en theater. In dit land, waar ‘ dagreis’ nog een betekenis heeft — dorpjes liggen moeiteloos vijftig kilometer van elkaar, snelwegen zijn er alleen nabij de handvol grote steden — bestaat er voor velen immers geen alternatief: het is of Oudtshoorn of niets. Een avondje uit naar de schouwburg behoort niet tot de dagelijkse mogelijkheden. De schouwburg is te ver weg of de blanke is te bang om ernaartoe te gaan. Maar in Oudtshoorn is ons te midde van ons mense. Criminaliteit is er onbestaande.

“Aanvankelijk was het Kunstefees een idee van een zakenman uit Oudtshoorn”, zegt Karen Meiring, besturende direkteur van het festival. “De bedoeling is altijd de uitbouw van de kunsten geweest. Ons is nie ’n taalfees nie, ons is ’n kunstefees. We zijn hoofdzakelijk Afrikaanstalig, maar er zijn producties in het Engels en ook in het Nederlands. Eigenlijk is Oudtshoorn perfect geschikt: in een grote stad zou zo’n festival onopgemerkt blijven. Hier is het hele dorp erbij betrokken.

“Wij geven elk jaar opdrachten en verlenen ook voorrang aan nieuwe producties die hier in première gaan. In dat opzicht zitten we ook goed: wij zijn het eerste festival in het nieuwe seizoen. Vele artiesten werken daar naartoe, en staan daarna op andere festivals.” Karen Meiring zegt dat het festival ook een socio-culturele taak heeft. “We zijn betrokken in ontwikkelingsprojecten — zoals ons boekenproject. Mensen sturen ons boeken die ze niet meer lezen, en wij geven ze aan arme scholen op het platteland. In de kleine dorpjes waar geen bibliotheek is, vestigen wij er een. We leiden mensen op, leggen uit hoe een bibliothecaris te werk gaat en schenken boeken. Inmiddels hebben we zo’n 200.000 boeken hersteld en verspreid, en drie bibliotheken opgericht.”

De joodse zakenman die het kunstenfestival in 1994 in het leven riep — de eerste editie vond in 1995 plaats — was van mening dat de Afrikaner aan een constructieve bezinning toe was. De Nederlandse auteur Henk van Woerden schreef juni vorig jaar in NRC Handelsblad: “De Afrikaner (...) in de ruimst mogelijke zin: Afrikaanssprekend, arm en rijk, blank en bruin en zwart, zowel als kleurenblind. Wie alleen de rivier, de jazzclubs en de gratis openluchtconcerten van Oudtshoorn bezocht moest toegeven dat hij wonderwel geslaagd was in zijn opzet.”

Inderdaad: er lopen veel bruin- en swartmense op straat, zwarte kinderen slijten gekleurde struisverenplumeaus, bruine jongens promoveren zichzelf tot parkeerwachter, en de leukste eetkraampjes worden door kleurlingen uitgebaat.

Maar, en ook dat constateerde Van Woerden, op de podia staan niet zoveel andersgekleurde medemensen en onder het publiek zijn er nog minder. Veel heeft te maken met de toegangskaartjes: naar onze maatstaven spotgoedkoop, voor velen hier te duur. Een kaartje voor een optreden in de Vlaamse tent, van Dirk van Esbroeck over De Nieuwe Snaar tot Raymond en Gorki, kostte 35 rand (210 frank). Karen Meiring wijst erop dat het openlucht jazzfestival (40 rand voor vijf uur muziek) wel een gemengd publiek heeft kunnen aantrekken. En het is wel degelijk de bedoeling dat het KKNK langzaam evolueert naar een African Festival.

“Het zal altijd in hoofdzaak een Afrikaanstalig festival zijn, Afrikaans is onze voertaal en de taal van de streek”, zegt ze. “Maar kunst is een belangrijke natiebouwer: we willen met dit feest een deel zijn van de hele Zuid-Afrikaanse natie. We hebben een plan voor een nationaal paviljoen waarin we kunstenaars kunnen uitnodigen uit alle cultuurgemeenschappen.”

Tijdens het Voorbrandfees werd met vijftien (gratis!) festivalproducties afgelegen dorpjes en townships in de Karoo aangedaan. En op het festival zelf waren er voorstellingen waarin blank, bruin en zwart samenwerkten. Het Requiem van Verdi, Karoo Kitaar Blues en het toneelstuk Struisvogelstories hadden een gemengde bezetting en de blanke a-capella meidengroep Cutt Glas, waar Meiring deel van uitmaakt, zong samen met de zwarte collega’s van de Afrika Mamas. “De samenwerking tussen de verschillende cultuurgroepen is belangrijk: kunst is een wonderlijke plek om dit te doen.”

Cultuurtaal

Dat voormalig president Nelson Mandela het festival dit jaar officieel opende, was een opsteker. Hij gaf ermee te kennen dat het niet langer wordt ervaren als een blank Afrikaner-festival. Maar tegelijk spoorde hij aan om verder te gaan.

Zijn openingstoespraak was gewiekst, strategisch uitgekiend. Op de hem zo typische manier verzoende en zalfde hij, in het Engels en het Afrikaans. Maar zijn agenda was voor de goede verstaander duidelijk: “Afrikaans — a language born in and from this country through the interaction of people from different backgrounds, cultures, races and histories ... Dat hulle hier in hierdie land moes veg vir vrijheid en selfbeskikking, beteken ook dat hulle nie ’n ander tuiste het waarheen hulle hulself emosioneel kan wend nie. Hulle is gewortelde Suid-Afrikaners en Africans ...”

Voor de duidelijkheid: Afrikaans wordt door meer bruinmense dan blanken gesproken. En over het Afrikaans ging het uiteraard vaak — in lezingen en in de media. De belangrijkste vaststelling daarbij is dat het homogene Afrikaner-blok niet meer bestaat. Na decennia politieke bevoogding is er een prille discussiecultuur ontstaan, en dat is broodnodig. Uitspraken van Dan Roodt dat zwarten en kleurlingen het onder de apartheid beter hadden, ontketenden een storm van protest, en in een discussie over regstellende aksie (positieve discriminatie) zei de jonge journalist Deon Wigget dat blanken niet de martelaar moeten uithangen: ook in het nieuwe Zuid-Afrika geldt de survival of the fittest, iedereen moet zijn kansen maar benutten, regstellende aksie is ’n geleëntheid, geen hindernis nie. Zelfs over de taalregeling op verkeersborden en verpakkingen van levensmiddelen — inmiddels nagenoeg eentalig in het Engels — raakten de Afrikaanstaligen het niet eens.

Het Afrikaans mag dan — voorlopig? — als officiële taal aan belang inboeten, als cultuurtaal is het wel levenskrachtig. Het project Om te Breyten is daar een uitstekend voorbeeld van. Breyten Breytenbach was dit jaar als plastisch kunstenaar, toneelschrijver en dichter de centrale gast op het festival. Om te Breyten is een cd en een concert, waarbij gedichten van hem door diverse artiesten, van Johannes Kerkorrel over Brasse vannie Kaap tot Amanda Strydom, op muziek zijn gezet.

“De verheugendste verrassing voor mij is dat men het niet te serieus heeft gedaan, niet te plechtstatig”, reageerde Breytenbach. “De neiging is altijd om poëzie te toonzetten alsof het lieder zijn, of een opera. Het is fantastisch dat jonge mensen er rock en rap van gemaakt hebben. Het is veel meer geworden dan poëzie. Het heeft er een dimensie en een nieuw publiek bij gekregen: mensen voor wie de poëzie op school is doodgemaakt, maar die gevoelig zijn voor muziek, hebben nu toch toegang tot die poëzie.”

Zegt dit wat over de levensvatbaarheid van het Afrikaans? “Ik ben onder de indruk dat het jonge mensen zijn die voor zover ik kan oordelen helemaal ongecompliceerd en onbezwaard zijn door de problematiek van vroeger, of zelfs de problematiek van nu. Zij maken gebruik van hun en onze taal om iets nieuws te maken. Ik denk niet dat het voor hun een statement is, zo van laten we dit doen ter wille van de overleving van het Afrikaans — absoluut niet. Ze zijn Afrikaanstalig en voor hun is het de normaalste zaak om in hun moedertaal te zingen. Mag het zo nog lang duren.”

Bastaardnatie

Ook de chansonnière Amanda Strydom, de grote dame van het Afrikaanstalige lied, heeft de politieke statements achter zich gelaten. Ik doe haar onrecht door haar te omschrijven als een mengeling van Piaf en Brel, Van het Groenewoud en Bram Vermeulen. Zij is zangeres en actrice, ze heeft een stem, een présence en meer dan één verhaal. Ze moet in de Lage Landen maar eens dringend ontdekt worden.

Op het KKNK stond ze in Jazz vir jou en ’n bietjie blou, een soort tong in kies-cabaretvoorstelling met knipoogjes naar de film Casablanca, de geur van rood pluche, theatrale gebaren, en veel weemoed. Een pulpverhaaltje was de context waarin outydse Zuid-Afrikaanse liedjes op een jazzy, bluesy manier werden gebracht.

“Ik wil mensen vreugde geven”, zegt Amanda Strydom, “ik ben de politieke kommer en kwel moe, ik heb twintig jaar lang deel uitgemaakt van de strijd tegen de apartheid. Nu zeg ik: genoeg. Laten we nu genezen, laten we de mensen aan het lachen brengen, we moeten de Afrikaner weer trots laten zijn op zijn afkomst. Wij zijn een bastaardnatie, elke kleur moet van dit feest deel uitmaken. Ik heb besloten om met absolute vreugde muziek te maken. De maatschappij moet wakker geschud worden, maar je kunt niet altijd weer gaan delven in het verleden, want dan blijf je bitter en zie je weer de sporen van blinde haat.”

“Ik was betrokken bij de struggle en mijn leven is daardoor bijna vernietigd. Ik schreef een song tegen de pasjeswetten en bracht in 1986 de black power-groet na een voorstelling in Stellenbosch. Toen barstte de bom. Maar het grootste moment was toen ik dit jaar bij de opening Nelson Mandela ontmoette. Ik mocht het volkslied zingen en toen ik naar de microfoon stapte, riep hij mij (imiteert de diepe stem van Mandela: ‘Come here’). Ik heb toen zijn hand gekust. Hij zei: ‘I know you. We heard about you when I was in jail on Robbeneiland. Dat een witmeid opstaan en skreeu ‘ Amandla!’’ Maar in 1986 liep dit voor mij uit op een zenuwinzinking: ik werd in een psychiatrische instelling opgesloten, voor maanden. Daarna is alles weer goed gekomen, en op het laatst is mijn land vrij.

“Stef Bos (van wie Strydom enkele liedjes in het Afrikaans zingt — ER) heeft mij ertoe gebracht mijn eigen songs te schrijven. Ik herinner me nog hoe ik, huiverig, de gedichten tevoorschijn haalde die ik in de instelling geschreven had toen ik er als een banneling leefde. “Ik ben niet helemaal zeker waarnaar wij onderweg zijn. Omdat er nog zoveel onbegrip tussen de mensen is, omdat er nog zoveel schrijnend racisme bestaat. Er zijn nog te veel arme mensen in dit land, zij lijden. Er zijn in geen enkel land zoveel aids-lijders als hier. De corruptie in deze regering — en ik heb mij ook uitgesproken tegen de corruptie onder de vroegere regering — is voor mij schokkend. Mijn probleem is dat ik te veel voel, en ik ben God niet. Wat kan ik doen? Behalve op mijn bescheiden manier. Met Vrou by die spieël (haar cd uit 1996, de eerste met eigen songs — ER) heb ik al mijn woede uitgekotst, alles wat ik wou zeggen.” Het belang van dit festival kun je voor de kunstenaars moeilijk overschatten, zegt Amanda Strydom. “Dit zal onze enige manier van overleven worden. Want er worden veel theaters gesloten. Het KKNK houdt ons in leven. Elk jaar ben ik hier geweest met een nieuwe productie. Ik schep ook mijn eigen werk: ik boek een theater en doe mijn eigen show. Ik ben helemaal onafhankelijk, of zoals Stef zou zeggen: ‘Ik ben een wijf met kloten.’” En hoe belangrijk zijn de contacten met Europa? “Wanneer Europa en Afrika elkaar ontmoeten, ontstaat magie. Ik ben teleurgesteld dat de opkomst voor de Vlaamse tent zo laag was. Ons mense worden eerst later wakker. Jullie moeten terugkomen.”

Terug naar de bron

Dat is ook de visie van zanger Johannes Kerkorrel die als ‘halve Vlaming’ mee in de Vlaamse tent optrad, en samen met De Nieuwe Snaar de publiekstrekker was. “Als je als artiest naar een nieuw land gaat, vertrek je van nul. Je moet je bekendmaken aan het publiek. Dat duurt soms jaren. Ik ben in Vlaanderen ook voor zeven of acht mensen beginnen spelen in de cafés.”

Als je ziet dat Raymond van het Groenewoud en Johan Verminnen, Gorki en Dirk van Esbroeck, Trio Dor, Wacko en Marc de Bel, allemaal klinkende namen, zo weinig volk trekken, heeft een Vlaamse Fokus in Oudtshoorn dan wel zin?

“Het heeft absoluut zin. Dit is een beginpunt. Voor Afrikaners is dit belangrijk: ze ontmoeten voor het eerst mensen die Nederlands spreken, de taal waaruit het Afrikaans is ontstaan. Wegens de culturele boycot, maar vooral wegens de ongelooflijke afstand tussen de twee landen, heeft het Afrikaans contact verloren met zijn wortels.

“We moeten het Zuid-Afrikaanse publiek opvoeden, zoals Raymond dat met het Vlaamse heeft gedaan. Raymond heeft gevoel voor humor, fijne humor, wij hebben hier geen kunstenaar die zijn gelijke is.

“Afrikaans is verarmd geraakt, dat gebeurt vaker in de kolonies. We moeten dus terug naar de bron, een rijke bron van inhoud, betekenis, nuances en subtiliteiten, waaruit wij kracht kunnen putten. Voor mij begon de ontdekkingstocht in Amsterdam, waar ik een taal ontdekte die net de tegenovergestelde ideologie had van het Afrikaans waarmee ik onder de apartheid groot ben geworden. Afrikaans was een gezuiverde, gefabriceerde, stijve taal. Het Nederlands in Amsterdam was bevrijd en helemaal anders. Toen ik op Schiphol aankwam, leek het alsof ik door een spiegel stapte en alles tegenovergesteld was. Ik werd blootgesteld aan andere ideologische concepten, ook in Antwerpen, waar ik lang gewoond heb. Daar hoorde ik een ander dialect, de mensen zijn er hartelijk en luid, ik ben daar half Vlaming geworden.

“Ik heb gisterenavond in een restaurant in Oudtshoorn de Vlaamse muzikanten zien spelen, met een klarinet en een accordeon, voor het gekleurde personeel in de keuken. Zij dansten met elkaar en zongen hun liedjes, dat is voor ons hier een openbaring. Wij zijn nu een bevrijd land. Zuid-Afrika is mijn thuisland, maar ik voel mij bevoorrecht omdat ik tussen Zuid-Afrika en Vlaanderen in zit. Ik moet geen keuze maken, dat is een verrijking voor mij.

“Raymond van het Groenewoud is de mens die ik het meeste bewonder. De fijnheid waarmee hij met het woord speelt, hij heeft een fragiele aura, hij is een fragiel mens en tegelijk een rocker. Hij kan alles: hij is een meester van de muziek met het hart van een poëet. Ik heb hem bezig gehoord in Brugge: de manier waarop hij met het publiek speelde, zij kenden allemaal de woorden ... Dat was fantastisch. Ik hoop dat we Raymond volgend jaar kunnen brengen op een groter podium.

“In Europa hebben jullie zoveel geniale mensen door de eeuwen heen gehad. Bij ons is het nu aan het gebeuren. Dit festival is ongekend in Zuid-Afrika, tien jaar geleden was er niets. Toen het Afrikaans bevrijd raakte van de apartheid en toen wij een democratische regering hebben verkozen, betekende dat ook de bevrijding van onze taal. Vroeger werd die door de staat gedomineerd. De staat dicteerde de norm. Dichters en schrijvers, zoals Breyten Breytenbach, zaten in de gevangenis. Boeken werden verboden, mijn platen werden verboden, wij komen uit een traditie dat muzikanten terroristen waren, vijanden van de staat. Mensen beginnen nu te beseffen dat schrijvers en zangers de taal een leven geven.”

Zaterdagavond wordt het festival besloten. Zondagochtend is er van het kunstefees nauwelijks nog wat te merken. De spandoeken, affiches en kraampjes zijn weg, zwerfvuil is er nooit geweest, de tenten staan er verlaten bij. Oudtshoorn is weer zijn eigen uitgestorven zelf.

‘s Avonds ga ik eten in het door de Vlaamse muzikanten vaak gefrequenteerde restaurant. Het is herfst in Zuid-Afrika, het regent zachtjes, maar ik zit buiten, op de stoep. In de keuken is het rustig, vanavond geen Vlaamse muzikanten die het bruine keukenpersoneel doen dansen. Op de achtergrond hoor ik enkele liedjes van Amanda Strydom. “Ek kan rock in my taal, ek maak amok in my taal, ek kan skok in my taal.” En dan: ‘Mooie dagen’ van Johan Verminnen. De hele cd wordt gedraaid. De muziek van de Vlamingen is niet onopgemerkt gebleven.

terug    /     boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.