Vlieënde Hollander - SA literatuur in NederlandArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Bieg /
Confess
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Onderhoude /
Interviews
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Opiniestukke /
Essays
Rubrieke /
Columns
Kos & Wyn /
Food & Wine
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Feeste /
Festivals
Spesiale projekte /
Special projects
Slypskole /
Workshops
Opvoedkunde /
Education
Artikels /
Features
Geestelike literatuur /
Religious literature
Visueel /
Visual
Reis /
Travel
Expatliteratuur /
Expat literature
Gayliteratuur /
Gay literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Hygliteratuur /
Erotic literature
Kompetisies /
Competitions
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Wilma Stockenström: Vir die bysiende leser

Wilma (Wilhelmina Johanna) Stockenström werd in 1933 in Napier, in de Kaapprovincie geboren. Zij behoort tot de grootste Afrikaanstalige dichters van dit moment. Haar oeuvre omvat zeven dichtbundels, vijf romans, en een toneelstuk. Stockenström was al tweemaal te gast bij het Rotterdamse dichtersfestijn Poetry International (1993 en 1998), waar zij met haar rustige verschijning en haar mooie dictie grote indruk maakte. Wilma Stockenström studeerde aan de Universiteit van Stellenbosch. Daarna werkte ze in Pretoria als radio-omroepster. Ze debuteerde als actrice in Een bruid in de morgen (’n Bruid in die môre) van Hugo Claus en was in ettelijke producties van de Zuid-Afrikaanse televisie te zien. In 1970 debuteerde ze als dichter met Vir die bysiende leser. In 1977 ontving ze de belangrijke Zuid-Afrikaanse Hertzog-prijs voor haar poëzie; in 1992 ontving ze deze prijs voor haar proza. De bundel Van vergetelheid en van glans bereikte maar liefst drie drukken. Haar indrukwekkende roman Die kremetartekspedisie (Expeditie naar de Baobab) kreeg naast een Nederlandse ook een Duitse, Franse, Zweedse, Italiaanse en een Hebreeuwse vertaling. Bladen als Revolver (Vlaanderen), De Tweede Ronde en Tirade namen poëzie van Stockenström op.

Het is opmerkelijk dat zoveel Afrikaanstalige vrouwen zulke goeie poëzie voortbrengen. Elisabeth Eybers, Sheila Cussons, Olga Kirsch (1924-1997), Ingrid Jonker (1933-1965), Ina Rousseau, Antjie Krog, Joan Hambidge, en het onderwerp van deze bloemlezing: Wilma Stockenström ... Het lijkt wel alsof ze, in navolging van de historische Voortrekkers uit de negentiende eeuw, een voortrekkersrol blijven vervullen en een nieuwe inhoud geven aan de belangrijke rol die de vrouwen altijd al hebben gespeeld in de geschiedenis van ‘de Afrikaners’. Na alle troebelen lijken ze hun toevlucht te hebben gezocht tot het Woord. En niet zonder succes.

De gedichten van Stockenström staan als een huis. De thematiek in haar werk is vaak geënt op gegevens die aan de natuur zijn ontleend; landschappen en het leven van dieren spelen een belangrijke rol. Als haar gedichten over mensen gaan, krijgen ze een sterk ironiserende lading. Zo eindigt het gedicht Ecce homo — over de mens als acteur — met de verzuchting: ‘Daar staat hij nou met zijn weke delen bloot, / de mens, de zot, de grote toneelspeler.’

Stockenströms werk staat volledig los van dat van enige andere Zuid-Afrikaanse dichter en kan daarom uniek worden genoemd. Vergeleken met de soms woedende, actuele poëzie van Antjie Krog, is Stockenströms poëzie bijna wereldvreemd, exotisch, apolitiek, nuchter, humoristisch — inderdaad szymborskiaans, zoals Guus Middag in een recensie opmerkte. Krogs poëzie is intermenselijk, sensueel, veel meer een dialoog met de lezer; bij Stockenström is het moeilijk dergelijke verbanden te leggen. Haar poëzie is volstrekt autonoom, anarchistisch bijna, hoewel de vorm die laatste kwalificatie zou weerspreken, want de dichter is streng voor zichzelf en voor haar verzen. Het werk van Stockenström is tijdloos; dat van Krog dateerbaar, zonder overigens gedateerd te zijn. Stockenströms werk is ook a-godsdienstig — er spreekt zelfs een afkeer uit van de godsdienst, zoals er in haar werk ook een grote afkeer bestaat van oorlog en geweld: in Vraetyd vraagt de ‘ik’ zich vertwijfeld af: ‘As daar geen brood meer is om te bak, geen kinders om te bad, / geen bome om te snoei, waarvoor spalk en verbind / julle dan nog, hande, wat te veel leer doen het?’ Dit is poëzie die wij in Nederland niet kennen: universeel en eigenzinnig, groots in al haar bescheidenheid. Als poëzie, zoals Gerrit Komrij zegt, het ruggenmerg is van een identiteit, dan vormt de poëzie van de hierboven genoemde vrouwen het ruggenmerg van het Afrikaans.

Een terugkerend element in het werk van Stockenström (zoals bij andere Afrikaanstalige dichters) is de verhouding tot Afrika van de blanken. In Stockenströms poëzie wordt de hele geschiedenis van (Zuid-)Afrika bijna paleontologisch laag voor laag blootgelegd. Een van de ontroerendste beelden misschien is de aankomst van de blanken, zo prachtig verwoord aan het slot van het gedicht Gewis Africana: ’n swartman abba [draagt] / ’n witvrou land toe. Voor die ombruigbrander / alles verswelg en geskiedenis seeskap maak. Of neem By L’Algulhas ’n wandeling: ‘dit hier, / kaap van naalde, is die aanvang van ’n afrika / dat nog zo vriendelik niks prysgee.’ De opvatting van Komrij dat we het grote, eenzame Afrikaanse landschap poëtisch terugvinden in een vaak surreële fantasie, is zeker op Stockenström van toepassing.

Deze bloemlezing biedt een overzicht uit Stockenströms werk: Vir die bysiende leser (1970) Spieël van water (1973) Van vergetelheid en van glans (1997), Monsterverse (1984), Aan die Kaap geskryf (1994) en Spesmase (1999). Alleen uit Die Heengaanrefrein (1988), geschreven ter gelegenheid van driehonderd jaar hugenoten in Zuid-Afrika, werd geen keuze gemaakt. Vertaling lijkt haast overbodig bij deze gedichten. Toch is dit een tweetalige uitgave. Het Afrikaans is een taal die misschien op het Nederlands lijkt, maar er verder van afstaat dan velen denken. Dit kan niet vaak genoeg worden gezegd. Ook de bij veel Nederlanders levende even aanmatigende als neerbuigende opvatting dat het Afrikaans ‘zo’n leuk taaltje’ is, wordt door deze poëzie — en hopelijk ook door de vertaling — gelogenstraft.

Utrecht, 25 mei 2000

Geraadpleegde literatuur:

JC Kannemeyer, Die Afrikaanse literatuur 1652-1987, Academia, Kaapstad 1988.

Gerrit Komrij, De Afrikaanse poëzie in 1000 en enige gedichten, Bert Bakker, Amsterdam 1999.

boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.