Vlieënde Hollander - SA literatuur in NederlandArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Bieg /
Confess
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Onderhoude /
Interviews
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Opiniestukke /
Essays
Rubrieke /
Columns
Kos & Wyn /
Food & Wine
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Feeste /
Festivals
Spesiale projekte /
Special projects
Slypskole /
Workshops
Opvoedkunde /
Education
Artikels /
Features
Geestelike literatuur /
Religious literature
Visueel /
Visual
Reis /
Travel
Expatliteratuur /
Expat literature
Gayliteratuur /
Gay literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Hygliteratuur /
Erotic literature
Kompetisies /
Competitions
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

K. Sello Duiker ‘ontmaskert’ het nieuwe Zuid-Afrika

Robert Dorsman

En ineens is daar K. Sello Duiker (1975 - de K. staat voor Kabelo, wat ‘geschenk’ en ‘gave’ kan betekenen), opgegroeid in Soweto, die de Zuid-Afrikaanse literatuur met een vuistdikke roman een nieuwe richting in duwt en adem geeft. Hij is de eerste die erin slaagt een boek te schrijven over de stadscultuur in het nieuwe Zuid-Afrika, en die ontmaskert. Een van de personages in Duikers roman The Quiet Violence of Dreams zegt dan ook over hoofdpersoon Tshepo, tevens het alter ego van de schrijver (ook al ontkent deze dat in interviews met verve): ‘…en de maskers, die interesseren hem.’ Waar komt dat explosieve talent vandaan?

Eerst een overzicht. Vanaf de vrijlating van Nelson Mandela in 1990 en de eerste democratische verkiezingen in Zuid-Afrika in 1994 ‘mag’ dat land weer. Internationaal bekende schrijvers als Nadine Gordimer (Nobelprijs), J.M. Coetzee (al jaren genomineerd voor de Nobelprijs; tweemaal bekroond met de Britse Bookerprijs), André Brink en Breyten Breytenbach kennen we al een tijdje. Maar sinds 1990, toen Nederlandse uitgeverijen oog kregen voor andere, vooral blanke schrijvers uit Zuid-Afrika, wordt een groot aantal ‘jongeren’ onder hen in het Nederlands vertaald, allen geboren vlak voor of na 1950: Afrikaanstalige schrijvers als Eben Venter, Riana Scheepers, Etienne van Heerden, Antjie Krog, en Engelstalige Zuid-Afrikanen als Damon Galgut, Ian Kerkhof en Achmat Dangor.

Het cruciale verschil tussen de jongeren en de ouderen is dat de laatsten opgroeiden onder de invoering van de draconische apartheidswetten, vanaf 1948. Zij maakten de groeiende onrust in het land mee, culminerend in het bloedbad bij Sharpeville (1960) en de gevangenneming en berechting van Nelson Mandela en vele anderen in 1963. Het ANC dat al in 1912 was opgericht om de vreedzame strijd van de zwarte meerderheid van de bevolking in goede banen te leiden, werd verboden en verdween ondergronds. Schrijvers van toen, jong nog, moesten machteloos toezien hoe de talloze strenge wetten de blanken in een soort cordon sanitaire isoleerden van ‘Afrika’. Tegen de verstikkende censuur konden ze nauwelijks iets uitrichten. In een aantal gevallen werden hun boeken verboden. Ze moesten lijdzaam toezien hoe de rassenscheiding op alle terreinen van het leven met harde hand werd voltrokken. Er kwam een einde aan de levendige interraciale cultuur die in grote steden als Johannesburg en Kaapstad bestond. Talloze zwarte schrijvers verlieten met een ‘exit-visum’ het land en verkommerden veelal in ballingschap. De blanken verhieven zich tot heer en meester, maar tegelijkertijd werden zij paria’s, paria’s in Afrika. Literatuur over Zuid-Afrika werd geschreven voor een buitenlands publiek.

Heel anders ligt het voor de jongere generatie. Ik beperk me gemakshalve tot de generatie van de Afrikaanstalige Tagtigers, waartoe Krog en Van Heerden behoren. Van Heerden heeft deze generatie ooit betiteld als ‘de kinderen van Verwoerd’. Zij stonden met vlaggetjes te zwaaien wanneer premier Hendrik Frensch Verwoerd begin jaren zestig van de vorige eeuw Zuid-Afrika op verkiezingstournee doorkruiste. Navrant detail: Verwoerd werd in 1901 in Amsterdam geboren en werd in 1966 door de ‘kleurling’ Dimitri Tsafendas vermoord - Een mond vol glas van Henk van Woerden behandelt Tsafendas’ leven. Voor de schrijvers van ‘tachtig’ was de apartheid een feit. Zij omzeilden de censuur, schreven boeken en gedichten die de apartheid op literaire wijze aanklaagden, weigerden dienst, en als ze wel in het leger gingen, dan schreven ze over de wreedheden van de grensoorlogen die Zuid-Afrika op het dieptepunt van de apartheid clandestien voerde tegen landen als Namibië, Angola en Mozambique. Zij probeerden de verstikkende deken die apartheid heette van zich af te slaan en gingen een dialoog aan met het ANC.

Antjie Krog (1952) en Etienne van Heerden (1954) zijn in Nederland het bekendst. Van Heerdens magisch-realisme is op en top (Zuid-)Afrikaans. Het knappe van Van Heerden is dat hij door zijn historische aanpak voortdurend nieuwe mythen toevoegt. In Zuid-Afrika geen verwerking van WOII zoals in de Nederlandse letteren, hoewel de Afrikaners zeker trauma’s te verwerken hebben: de literatuur over de apartheid moet nog worden uitgevonden en vooral geschreven. Er ligt een onuitputtelijk arsenaal aan verhalen uit het verleden klaar om te worden ontgonnen. Krog legt in haar poëtische werk getuigenis af van het gevecht van de vrouw-als-dichter te midden van de rauwe Zuid-Afrikaanse werkelijkheid: ‘Ek skryf omdat ek woedend is’.

Vanaf 1990 wordt in Zuid-Afrikaanse literaire kringen gediscussieerd over de mogelijkheid van een ‘nationale literatuur’. Kort gezegd: over de mogelijkheid om de rassenscheiding ook in de letteren op te heffen en een ‘inhaalslag’ te maken: een overkoepelende literaire geschiedschrijving die recht doet aan alle bevolkingsgroepen. Een moeilijke klus, omdat de ‘rainbow nation’ niet minder dan elf officiële talen kent. Het Engels en het Afrikaans hadden van oudsher een infrastructuur van schrijvers, uitgevers, boekverkopers, bibliotheken en lezers. Maar andere talen als het Sesotho, Xhosa en Zulu lopen met name door de gevolgen van de apartheid (= verwaarlozing) hopeloos achter. Bovendien is zevenenzestig procent van de Zuid-Afrikaanse bevolking analfabeet.

Maar geschreven wordt er nog steeds in Zuid-Afrika. En Sello Duiker is onmiskenbaar een talent, getuige de kwaliteit die hij levert, de positieve ontvangst van zijn boeken en de aandacht voor zijn persoon in de media. Iemand die, evenals Coetzee, Gordimer en Van Heerden, in staat is de ‘Great New South African Novel’ te schrijven. En The Quiet Violence of Dreams gooit wat dit betreft hoge ogen. Met een fileermes legt Duiker het nieuwe Zuid-Afrika bloot en daarbij stuit hij op gevoelige zenuwen. Bijvoorbeeld wanneer hij schrijft over de interactie tussen de personages (blanken, zwarten, kleurlingen), en over de discriminatie van vrijwel alle Zuid-Afrikanen van asielzoekers, de zogeheten Makwere-were.

Zou dat komen doordat Duiker een buitenbeentje is? Hij komt uit een welgesteld zwart gezin, zat op kostschool, woonde in Groot-Brittannië en Frankrijk, doorliep de deftige Rhodes-universiteit in hartje Zuid-Afrika, waar hij journalistiek en kunstgeschiedenis studeerde, ver weg van het tumult in de grote steden. Hij debuteerde met Thirteen Cents, over zijn ontmoetingen met een groepje dakloze kinderen met wie hij door Kaapstad zwierf. Dat boek (bekroond met de Commonwealth debuutprijs) werd gevolgd door een dikke roman die zich opnieuw in Kaapstad afspeelt. We volgen een aantal personages in hun dagelijkse doen en laten. De hoofdpersonen zijn zwart, Tshepo en Mmabatho. Ze hebben elkaar in Kaapstad op de universiteit leren kennen. Steeds laat Duiker de personages vanuit hun eigen perspectief hun relaas doen. Het knappe is dat niets geforceerd overkomt. Hun leven kabbelt ogenschijnlijk voort, maar onder de oppervlakte bruist het en is een grote spanning voelbaar van een land in verandering, waar geweld een alledaags verschijnsel is en aids een onontkoombaar gevaar.

Laat ik niet vervallen in een droge samenvatting van het verhaal, dat doet het boek geen recht. Het fragment spreekt voor zich. Na een aantal louterende ervaringen (gekte, seks, en veel geweld, en, ja ook, discriminatie) die Tshepo ervaart als een rite de passage, keert hij terug naar de stad van zijn jeugd, Johannesburg.

Wat maakt dit boek nu zo spannend en overtuigend, zo nieuw ook? Tshepo’s opname in het gekkenhuis wegens een ‘door marihuana veroorzaakte psychose’? Zijn verkrachting door Chris en zijn kornuiten (zie het fragment)? Zijn ervaringen in ‘massagesalon’ Steamy Windows, waar hij zich prostitueert? De verstoorde omgang met zijn vader, een zware crimineel en bovendien moslim? De herinneringen aan zijn door geweld (en wat voor geweld) omgekomen moeder? Zijn vriendschap met West, een Afrikaner ‘masseur’ die eigenlijk op meisjes valt maar zich door ‘omstandigheden’ door mannen laat neuken? Ik zou het niet goed kunnen zeggen. Vast staat dat dit boek een volledig nieuw beeld schetst van het nieuwe Zuid-Afrika in al zijn even boeiende als huiveringwekkende facetten. Vast staat ook dat dit boek overeenkomsten vertoont met het werk van Michel Houellebecq en Arnon Grunberg, die zonder opsmuk schrijven over het leven-zoals-het-is, over het menselijk tekort, over wanhoop, verlies en verval en - in het werk van Houellebecq - het failliet van de westerse samenleving. Met zijn microscopisch oog laat hij zien hoe het nieuwe Zuid-Afrika reilt en zeilt, hoe de verhoudingen liggen. Zonder alle ballast van het beladen verleden waarmee Brink, Coetzee en Gordimer het moeten stellen, onderhorig aan de geschiedenis als zij zijn. Duiker laat het begraven van de doden aan de doden over. Bij hem voel je de hartenklop van het Zuid-Afrika van nu. En hij vertolkt die hartenklop ook nog eens in mooie woorden. En dat is een grote verdienste.

Het stille geweld van dromen van Sello Duiker verschijnt in september bij uitgeverij De Geus, i.s.m. Novib (vertaling uit het Engels: Robert Dorsman).

(Dit artikel is verschenen in Passionate van augustus/september 2003)


Chris

Hij vindt zichzelf niet meer beter, niet sinds hij zijn baantje kwijt is. Die glimlach op zijn smoel is weg. Dankzij mij. En weet je wat? Het spijt me niks. Waarom ook? Ik heb niemand vermoord. Ik deed wat ik moest doen. Ik word niet gezocht. Waarom moeten mensen als hij altijd het beste, altijd alles hebben? Ik wil ook wel een beetje zonneschijn. Ik wil niet voortdurend hoeven sappelen. Ik ben het zat arm en behoeftig te zijn. En ik ben geen moegoe. Ik kan voor mezelf denken. Ik kan heus wel wat. Daarom heb ik een plannetje gemaakt.

Ik heb hem goed te pakken gehad. Van hem heb ik geen last meer. En hij houdt het huis schoon, zoals ik wil. Hij kan weg als hij wil, het doet er niet meer toe. Ik heb een beter baantje en verdien meer geld. Ik kan een andere flat krijgen of een andere huisgenoot. Maar ik weet dat hij niet zal verkassen. Hij heeft geen cent te makken. Hij heeft niemand. Niemand kan hem helpen. Ook al heeft hij nog zoveel boekenkennis, ik heb hem verslagen. Ik heb het beter. Wat baten hem die boeken nou nog? Daar kan hij zijn maag niet mee vullen. Hij heeft niet eens geld om tandpasta te kopen.

Maar ik heb het helemaal met hem gehad. Ik wil hem niet meer zien. Ik word pislink van hem. Door hem word ik er voortdurend aan herinnerd dat ik me door de achterdeur een weg naar binnen heb moeten vechten. Hij is zo aardig, zo verdomde aardig, het is om misselijk van te worden. Om boos van te worden. Ik zou hem het liefst mollen. Ik bedoel, wie denkt hij wel dat hij is? Dat sappelt maar en leeft maar op brood en gebakken aardappelen maar hij blijft beleefd, ook al behandel ik hem als een moegoe. Hij is niet kapot te krijgen. Ik word er naar van. Iedereen wordt wel een beetje boos, vloekt wel eens een beetje, vecht wel eens een beetje, steelt wel eens een beetje. Wat mankeert hem? Misschien schop ik hem wel voor oud vuil in een hoek omdat ik wil zien wat hij zal doen. Ik wil meemaken dat hij een plan trekt of dat hij blijft sappelen. Misschien wil ik meemaken dat hij niet zo sterk is als hij denkt, niet zo goed als hij zich voordoet.

‘Hei, tsek jou naai, ik moet naar de wc’, zeg ik en ik treiter hem de plee af. Maar dwaas die hij is, houdt hij zich van de domme. Hij staat buiten met zijn washandje, zeep op zijn bek terwijl ik lekker ga zitten schijten. Als ik klaar ben, was ik mijn handen en doe Adrenalin Ego op m’n gezicht met de spuitbus. Ik spuit net zolang totdat de hele badkamer lekker ruikt.

‘Als ik jou erop betrap dat je mijn spullen gebruikt, dan help ik je helemaal naar de kloten, stuk vreten’, zeg ik tegen hem als ik langs hem loop.

Nog houdt hij zijn bek.

Hij gaat terug naar de badkamer die zo lekker ruikt en spoelt z’n bek af met het water in het fonteintje waarmee ik mijn handen hem afgespoeld. Het water waarmee hij zich heeft gewassen.

Ik zet mijn stereo-installatie aan en luister naar Ou da Meesta. Ik zet hem lekker hard en geef mijn goudvissen te vreten. Hij weet dat hij niet meer in mijn kamer mag komen. Ik heb zijn klote-tv niet meer nodig. Als ik het voetballen wil zien ga ik naar het Sports Caf‚ op het Waterfront. Wie zit er nou om z¡jn tv te springen? Die is toch zwart-wit. En ik weet dat de tafel en de stoel van hem zijn maar krijg de rambam, die geef ik niet weg. Laat hij zelf maar een plan trekken.

‘Hé, stuk vreten, heeft er nog iemand voor me gebeld vandaag?’ vraag ik hem.

Hij ligt op zijn bed, zoals gebruikelijk in een of ander stom boek te lezen. Maar ik merk dat hij op een houtje bijt. Hij eet nooit als ik in de buurt ben. Hij wacht altijd tot ik ben vertrokken en als ik thuiskom ruik ik de olie en de gebakken aardappelen maar de vaat is er niet meer. Hij heeft afgewassen, schoongemaakt en alles, zoals ik het wil.

De huur moet over twee weken worden betaald. Wat gaat hij daaraan doen? Hoe gaat hij die betalen? Denkt hij dat ik gek ben of zo? Ik ga dat bedrag niet helemaal in mijn uppie betalen. En ik weet dat hij niemand heeft die hem kan helpen. Die vriendin van hem, ik denk niet dat die hem geld zal willen lenen. Die griet ziet eruit als een vrek, handig met geld.

Maar ik zal hem wel te grazen nemen.

Op een dag komt hij thuis van het zoeken naar een baantje en treft mij aan. Brendan en Virgil zijn er ook. Hij komt binnen en kijkt opgewonden maar zegt niks. Tegen mij praat hij niet meer. Wij gaan met zijn drie‰n naar zijn kamer en doen de deur op slot. Hij staat daar bang te kijken.

‘Hé, stuk vreten, hoe dacht jij de huur te betalen deze maand?’ begin ik.

‘Ik heb een baantje. Ik kan morgen beginnen. Je krijgt je geld heus wel’, zegt hij tegen me.

‘Waar heb jij een baantje? Waar ga jij werken?’ vraag ik hem.

‘Uhh, dat hou ik liever voor me.’

‘Dat hou ik liever voor me. Wat is dat nou voor een reactie, stuk vreten?’ zeg ik en ik geef hem een flinke mep. Hij valt op bed, met die stomme strontbange blik op zijn gezicht.

‘Moeten jullie eens kijken waar deze moegoe mij voor aanziet’, zeg ik en ik laat mijn schouders rollen.

‘Tsek, sonnie. Salute! Salute! Fuck him up ek sê’, zegt Virgil tegen mij.

‘Stuk vreten, weet je wie ik ben?’ vraag ik hem.

‘Nee’, zegt hij en zijn stem trilt als die van een wijf.

‘Dit ben ik, stuk vreten’, zeg ik en ik toon hem het Twenty-Eights-nummer op mijn linkerhand. Ik geloof niet dat hij het ooit heeft opgemerkt. ‘Weet je waarom het op mijn linkerhand staat, stuk vreten?’ vraag ik hem.

Hij schudt zijn hoofd.

‘Wacht hier. Ik zal het je laten zien’, zeg ik en ik ga naar de badkamer en kom terug met een kuipje vaseline.

‘Hei, jou, naai. Kleren uit.’ zegt Brendan en hij geeft hem een klap.

‘Nee, nee’, begint hij maar Virgil pakt hem ruw beet en scheurt zijn T-shirt van zijn lijf.

‘Wacht maar, dit zijn broers van mij’, zeg ik en ze laten hem hun Twenty-Eigths-nummers zien. Maar bij hen staat het op de rechterhand. En Virgil heeft drie streepjes onder zijn nummer. Iedere keer dat hij zijn bek opentrekt om te gaan schreeuwen geven ze hem een klap of stompen hem in zijn maag. ‘Niet in zijn smoel. Anders haalt hij de politie er nog bij’, zeg ik tegen hen. Uiteindelijk ontdoen ze hem van al zijn kleren en hij ligt daar op zijn bed, met zijn ene hand bedekt hij zijn pikkie en de andere houdt hij voor zijn gezicht.

Virgil doet een stap achteruit en geeft mij een teken. Ik doe mijn broek naar beneden. Virgil en Brendan houden hem vast en doen zijn benen uit elkaar. Ze houden zijn billen vast. Ik krijg een stijve en smeer een hoop vaseline op mijn pik. Ik verschaf me met geweld toegang maar hij is te gespannen.

‘Hei, jou naai, tsek, tsek!’ zegt Virgil en hij begint hem hard op zijn rug te slaan. ‘Ontspan je, jou naai.’

Hij ontspant zich en ik dring bij hem naar binnen. Ik hoor hem grommen, kreunen, murmelen.

‘Vind je dit lekker, hè? Lekker hè, of niet soms? Nu weet je wat ik al die jaren in Pollsmoor heb gedaan, zie je wel, jou naai, stuk vreten’, zeg ik terwijl ik hem pomp en op zijn billen sla. Ik ga een hele tijd door, met lekkere lange halen.

‘Ek gaan water breek!’ schreeuw ik en algauw zit zijn rug onder mijn sperma.

‘Oké, Brendan’, zegt Virgil en ik verwissel met hem van plaats.

‘Doe alsjeblieft een condoom om’, zegt hij, zijn bek zit onder het bloed.

‘Tsek, jou poes, man!’ Virgil geeft hem opnieuw een stomp en duwt zijn hoofd in een kussen om zijn geschreeuw en gekreun te onderdrukken.

Brendan laat er ook geen gras over groeien. Hij pompt hem alsof hij lange tijd geen vrouw heeft gehad. Hij trekt er gekke bekken bij.

‘Ja, je hebt hem lekker nat gemaakt’, zegt Brendan, doelend op het bloed en zweet dat langs zijn billen en dijen druppelt.

Hij houdt het een hele tijd vol, minstens een kwartier. Virgil wordt zelfs ongeduldig en maant hem klaar te komen. Hij trekt zich juist op het moment dat hij klaarkomt terug en beduidt ons dat wij Tshepo moeten omdraaien en spuit zijn zaad vervolgens over zijn borst.

Ik trek mijn broek aan, grijp hem bij zijn nek en flikker hem de badkamer in.

‘Schoonmaken, stuk vreten’, zeg ik en ik sluit hem op. ‘Geen nood, hij weet wat hij moet doen. Mij belazert hij niet.’

Maar hij houdt zich rustig daarbinnen.

‘Hé, stuk vreten, moeten we je even komen helpen?’ zeg ik op de deur bonzend.

Even later hoor ik badwater lopen.

Terwijl hij daarmee bezig is, gaan wij door zijn spullen en zijn kleren.

‘Hij heeft geen geld. Ik moet aan geld zien te komen voor deze maand. We moeten alles meenemen wat geld oplevert’, zeg ik terwijl we zijn kamer plunderen.

Ik neem zijn verzameling van negen cd’s. Nee, zijn boeken zijn waardeloos, laat maar hier, zeg ik tegen de anderen. We nemen een paar leuke hemdjes mee, een paar Levi’s jeans, een Soviet-jasje, Chino’s, een paar Nike-gympen, nette schoenen van Crocket en Jones, twee nette overhemden, twee van die dingen die je bij je pols draagt in een overhemd, een Swatch-horloge, een gameboy en drie navullers, een zilveren halsketting, twee Bermuda-shorts, drie leuke boxer-shorts, twee leren riemen, een blazer en een sjaal, een wekkerradio, een Casio-tikmachine, een Fubu-petje, drie video’s van Spike Lee, twee Speedo-onderbroeken en een hemd, een pak condooms, een Malcolm X-hoed, een leren jasje, een suede jasje, een Dolce e Gabbana-tas, een Benetton-tas, en al zijn zakdoeken. ‘En daai tv, vat dit’, zeg ik hun. We stoppen de spullen in een van die goedkope grote canvastassen die straatverkopers, vooral Makwere-were, gebruiken. We doen de spullen in de auto maar laten wel wat kleren voor hem achter, en de Nikes.

Virgil start zijn witte Granada en we rijden naar Woodstock waar een connectie van mij als tussenhandelaar optreedt. Hij kent mensen die de spullen zullen kopen, meestal tweedehandswinkels in de stad, maar soms krijgt hij zelf mensen. We treffen hem thuis, alleen met zijn vriendin. We brengen de tas naar binnen en doen hem in de gang open. Hij zegt tegen me dat hij wel wat kan bedenken. Maar ik ben niet gek, ik vertrouw die kerel niet. Dus ik ga zitten en maak een lijst van alle spullen. Het wordt een lange lijst.

Hij zegt dat ik de volgende dag moet terugkomen. Hij zegt dat hij dan geld voor me heeft, maar voor hem gaat er tien procent af. Ik vraag hem hoeveel hij kan krijgen voor de cd’s, alle negen. ‘Allemaal import’, zeg ik. ‘Dat mannetje heeft een dure smaak.’ Hij kijkt naar me en merkt wel dat de gevangenis mij niet heeft veranderd, dat ik nog steeds dezelfde ben, nog steeds koppig en zuinig met geld.

‘Ok‚ je kunt minstens zevenhonderd rand krijgen voor de cd’s’, zegt hij.

‘Goed, dat is de helft van de huur’, zeg ik opgelucht. ‘En de andere spullen?’

‘Chris, wil je dat ik je help of niet?’

‘Hangt ervan af wat voor soort hulp, bra, hij is gewoon op zijn hoede dat hij niet beroofd wordt’, zegt Virgil, en er vormt zich een frons tussen zijn ogen. Hij kan erg leuk uit de hoek komen. We hebben samen in Pollsmoor gezeten. Ik weet hoe hij kan zijn.

‘Oké, ik weet het goed gemaakt, ik zie je morgen rond twaalven’, zeg ik tegen hem.


boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.