Vlieënde Hollander - SA literatuur in NederlandArgief
Tuis /
Home
Briewe /
Letters
Bieg /
Confess
Kennisgewings /
Notices
Skakels /
Links
Boeke /
Books
Onderhoude /
Interviews
Fiksie /
Fiction
Poësie /
Poetry
Taaldebat /
Language debate
Opiniestukke /
Essays
Rubrieke /
Columns
Kos & Wyn /
Food & Wine
Film /
Film
Teater /
Theatre
Musiek /
Music
Resensies /
Reviews
Nuus /
News
Feeste /
Festivals
Spesiale projekte /
Special projects
Slypskole /
Workshops
Opvoedkunde /
Education
Artikels /
Features
Geestelike literatuur /
Religious literature
Visueel /
Visual
Reis /
Travel
Expatliteratuur /
Expat literature
Gayliteratuur /
Gay literature
IsiXhosa
IsiZulu
Nederlands /
Dutch
Hygliteratuur /
Erotic literature
Kompetisies /
Competitions
Sport
In Memoriam
Wie is ons? /
More on LitNet
Adverteer op LitNet /
Advertise on LitNet
LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.

Welke uitlander durfde zich met de Afrikaanse poëzie te bemoeien?

Robert Dorsman

André Brink (samenstelling), Groot Verseboek 2000, uitgeverij Tafelberg (Kaapstad, Zuid-Afrika) 180 rand (ca. f 60).

Na de publicatie van Gerrit Komrijs grote bloemlezing Die Afrikaanse poësie in 1000 en enige gedigte, ontstond in Zuid-Afrika grote beroering: welke uitlander durfde zich met de Afrikaanse poëzie te bemoeien? Recensenten haastten zich om de vloer aan te vegen met Komrijs keuze, hoewel hij naast veel kritiek ook wel bijval kreeg. Op het Internet werd een vilein debat gevoerd tussen uitgevers, recensenten, lezers en belanghebbenden. Het is erg jammer dat de reactie aan Zuid-Afrikaanse kant zo grensde aan xenofobie - het isolement waarin de Afrikaanstalige bevolking tientallen jaren had verkeerd, was kennelijk zo diep dat men zich tot zo’n overspannen reactie genoopt voelde.

Er is namelijk weinig tegen Komrijs bloemlezing in te brengen. Nog afgezien van de vele ontdekkingen en herontdekkingen, doet hij recht aan zo’n beetje alles wat er in het Afrikaans geschreven is, tot varianten aan toe. Hij gaat terug naar het begin van de vestiging van de verversingspost van de VOC aan Kaap de Goede Hoop (‘Zoo krygt de Wysheyd Land, en Rykdom ziid de Waerelt; / Di staat verwonderd door ‘t verstand van Zeventiin) en laat vervolgens de ontwikkeling zien van het Nederlands, dat - deels onder invloed van de slaven in de 17e en 18e eeuw - tegen het einde van de 19e eeuw overging in wat nu het Afrikaans heet. Zo’n uitputtende bloemlezing kan niet slecht zijn, en het zerpe gemopper van criticasters en pezewevers in Zuid-Afrika zegt meer over hen dan over het belang van het zoekwerk van Komrij, dat uitmondde in wat hijzelf niet zonder trots de grootste bloemlezing noemde die ooit uit de Afrikaanse poëzie werd gemaakt.

Die bloemlezing lijkt nu overvleugeld te worden door het kloeke, gebonden Groot Verseboek 2000 (met twee leeslinten!), dat aanvankelijk werd samengesteld door Dirk Opperman (1914-1985) en na diens dood werd voortgezet door de schrijver André Brink. Brinks keuze is om een aantal redenen aanvechtbaar, en lang niet zo vernieuwend en kritisch als die van Komrij. Diens bloemlezing werd gemaakt met een blik van buiten; Brink bevestigt slechts de canon, en dan nóg. Hij laat de poëzie in het Afrikaans beginnen met Klaas Geswind en syn perd van F.W. Reitz (1844-1934), in proto-Afrikaans, en als gedicht niet bijster interessant. Gekker nog, nergens is af te lezen dat het Afrikaans een Nederlandse oorsprong heeft, of het moest zijn in het angstaanjagende gedicht Redenasie van Johan van Wyk (Ic ben schreeuwen / omdat daar monsters zijn).

In zijn woord vooraf doet Brink omstandige pogingen om zijn keuze te verklaren: ‘As ’n bloemlesing soos Groot Verseboek vroeër jare ’n kanoniserende funksie gehad het - soms doelbewus, soms teen wil en dank - dan lyk dit my dat die enigste houdbare instelling vandag sou wees om die kanon oop te maak, om die leser te prikkel om telkens verder en wyer te gaan soek, om die kanoniseerprosesse sélf gereeld onder die loep te neem, te herwaardeer, te herskryf.’ Het lijkt wel of Brink hier voor Komrij spreekt, want hij breidt wel uit, maar om nou te zeggen dat hij de kanon openmaakt... Als de canon is: alle gedichten die er toe doen, die te zamen het bezinksel, de neerslag vormen van een taal in al zijn uitingsmogelijkheden, gedichten die uit het hoofd worden gekend, waarom ontbreekt dan van Peter Blum (1925-1990) Bittereinders? Van Eybers Voetjie vir voetjie? (voetjie vir voetjie word mens immigrant ... / Toevallig uit, toevallig tuis, gestrand / op hierdie teennatuurlike terras / sonder om ooit onloënbaar aan te land.), van W.E.G. Louw Drie vensters op die vrees? Van R.K. Belcher Bolandse boer? Van Ingrid Jonker My pop val stukkend? Van Breytenbach Vlerkbrand?

Veel van wat Brink heeft, ontbreekt noodzakelijkerwijs bij Komrij, omdat de eerste geen maat houdt, en tegelijkertijd zoveel weglaat: het is een grote verdwijntruc. Voor bloemlezers geldt al gauw: als de el bij het laken komt, valt het vaak niet mee, maar Brink maakt het wel erg bont. Zo neemt hij van Antjie Krog, van wie ik een groot fan ben, véél op, maar niet het ironische Visioen van ’n nasie en het kippenvel bezorgende Transparant van die tongvis, dat ze vorig jaar maart ten overstaan van ruim tweeduizend poëzieliefhebbers voorlas tijdens de Utrechtse Nacht van de Poëzie - en Vredenburg op zijn grondvesten deed sidderen. Uit haar bundel Gedigte 1989-1995 kiest Brink slechts drie gedichten. Dat het uit het werk van grote dichters moeilijk kiezen is, bleek trouwens bij Komrij ook al, want die koos uit Krogs moeilijke programmatische bundel Lady Anne (waar ze nota bene de belangrijke Hertzogprijs voor kreeg) slechts een gedicht. Brink noemde die bundel in een recensie juist een van de belangrijkste bundels ooit in het Afrikaans verschenen. En hij had gelijk.

Bij bloemlezingen ontkom je niet aan tellen en vergelijken. Nam Komrij maximaal tien gedichten op per dichter (in een enkel geval elf), Brink (en vóór hem Opperman) komen bijna niet uitgekozen: Breytenbach 52 gedichten, Sheila Cussons 46, N.P. Van Wyk Louw 41, Dirk Opperman 40, Wilma Stockenström 35 (ik ben het helemaal eens met de keuze), Antjie Krog 36, Ina Rousseau 25, Johann de Lange twintig, Adam Small twaalf, Ingrid Jonker tien, Charl -Pierre Naudé (in juni van dit jaar nog te gast bij Poetry International in Rotterdam) acht, Gert Vlok Nel (volgens Brink geboren in 1951, moet zijn 1963) vijf, Loit Sôls slechts twee, en een aantal dichters een gedicht. Maar het grootste aantal, het respectabele summum van achtenzestig, bewaart Brink voor Elisabeth Eybers (1915), die hij daarmee uitroept tot koningin-moeder van de Zuid-Afrikaanse poëzie. Om bij die beeldspraak te blijven: dan is Breytenbach de prins der dichters en Antjie Krog de troonpretendente.

Moest ik kiezen, dan ging mijn keuze, onverbeterlijke chauvinist die ik ben, uit naar Komrij. Want zijn opzet is breder, zijn keuze riskanter en uiteindelijk biedt hij méér, en heeft hij gekozen met een dichtershart, en het oordeel is onontkoombaar, maar dat kan van Brink niet worden gezegd.

boontoe


© Kopiereg in die ontwerp en inhoud van hierdie webruimte behoort aan LitNet, uitgesluit die kopiereg in bydraes wat berus by die outeurs wat sodanige bydraes verskaf. LitNet streef na die plasing van oorspronklike materiaal en na die oop en onbeperkte uitruil van idees en menings. Die menings van bydraers tot hierdie werftuiste is dus hul eie en weerspieël nie noodwendig die mening van die redaksie en bestuur van LitNet nie. LitNet kan ongelukkig ook nie waarborg dat hierdie diens ononderbroke of foutloos sal wees nie en gebruikers wat steun op inligting wat hier verskaf word, doen dit op hul eie risiko. Media24, M-Web, Ligitprops 3042 BK en die bestuur en redaksie van LitNet aanvaar derhalwe geen aanspreeklikheid vir enige regstreekse of onregstreekse verlies of skade wat uit sodanige bydraes of die verskaffing van hierdie diens spruit nie. LitNet is ’n onafhanklike joernaal op die Internet, en word as gesamentlike onderneming deur Ligitprops 3042 BK en Media24 bedryf.